Berichten

Het AD schreef vandaag (22 januari 2021):

‘Prins Bernhard heeft tegen het eind van de Tweede Wereldoorlog het Vaticaan gevraagd zijn moeder en broer, die in Duitsland woonden, in veiligheid te brengen. Hij vroeg zijn familieleden onderdak te geven op de pauselijke ambassade in Berlijn. Dat blijkt uit nieuwe openbare stukken in het Nationaal Archief.’

Een waar verhaal, maar het is niet nieuw. Het stond al in 2014 in mijn aan prins Bernhard gewijde ‘strapatsografie’ Niets was wat het leek (uitverkocht en heruitgegeven als Bernhard. Alles was anders. Onderstaande tekst is daaraan ontleend. De bronverwijzingen heb ik weggelaten.

Gedurende de hele oorlog bleef Bernhard bezorgd om zijn moeder en zijn broer op Reckenwalde.

Via allerlei contacten bleef hij toch redelijk op de hoogte van de gang van zaken. Op zijn tijd zorgde hij zelfs voor echte koffie zodat ze geen surrogaat hoefden te drinken. Koffiezendingen via het diplomatieke apparaat (en op kosten daarvan) kunnen niet door de beugel. Nederland was in oorlog met Duitsland en dan gaat het niet aan om ambtelijke diensten inspanningen ten gunste van Duitse burgers – in formele zin waren dat immers vijanden – te laten verrichten.

Begrijpelijk is het misschien wel, maar het betrachten van terughoudendheid was hier op zijn plaats geweest. De prins trok zich daar echter niets van aan. Toch staan die koffiezendingen in geen verhouding tot Bernhards pogingen om voor zijn moeder een absolute voorkeursbehandeling bij het geallieerde hoofdkwartier af te dwingen. Op een moment dat het opperbevel onder hoogspanning aan de laatste voorbereidingen voor D-day werkte, en dus wel wat anders te doen had dan zich te bekommeren om de privébeslommeringen van Bernhard.

Stukken uit het Britse Nationaal Archief illustreren op treffende wijze de genegenheid van de prins voor zijn moeder. Bernhard was vreselijk ongerust over zijn Moeder en Broeder in Duitsland (de familiebetrekkingen van ZKH werden in officiële stukken consequent met hoofdletters geschreven).

Het was in april 1944 al duidelijk dat de Russen het gebied bij Reckenwalde zouden bezetten. Bernhard vreesde dat de Sovjets zijn Moeder niet met het verschuldigde respect zouden behandelen. Of het geallieerde hoofdkwartier maar wilde regelen dat zijn Moeder en Broeder na de wapenstilstand onmiddellijk van de Russische naar de Britse zone werden overgebracht.

Bernhards verzoek viel niet in goede aarde. Het werd zelfs als zo onredelijk beschouwd dat het niet voor ook maar een ‘moment overwogen zou moeten worden’. Het was een puur particuliere aangelegenheid en aangenomen mocht worden dat ook Bernhard begreep dat zoiets gewoon niet kón. En zelfs áls hij dat niet begreep, dan mocht toch op zijn minst van hem worden verwacht dat hij zijn verzoek niet op de onbeschaamde manier had mogen indienen zoals hij had gedaan.

Er waren veel Nederlanders met familie in Duitsland die ook wel een voorkeursbehandeling wilden. Alleen al vanwege de precedentwerking was inwilliging ongewenst. En dan alle formaliteiten die eraan vastzaten: de zaak kon immers niet zonder officiële toestemming van de Russen worden afgewikkeld, en ook de Amerikanen zouden moeten worden ingelicht. Als Bernhard wat voor zijn moeder wilde doen, moest hij dat maar zelf met de Russen regelen.

Bernhard begon toen het Vaticaan lastig te vallen met zijn Moeder en Broeder. Het Vaticaan was tijdens de oorlog officieel neutraal en tegen bemiddeling van neutrale staten kan nauwelijks bezwaar worden gemaakt. Integendeel. Het probleem was echter dat Bernhard ook in dit geval alle terughoudendheid (niet zijn fort) uit het oog verloor, en opnieuw het Nederlandse apparaat voor zijn karretje spande. Daarnaast is hij begin juni en nogmaals begin juli 1944 persoonlijk bij paus Pius XII op bezoek geweest. De Quay (de latere premier) maakt in zijn dagboekaantekening van 6 december 1944 wederom melding van een bezoek aan het Vaticaan, maar niet uitgesloten is dat hij op een van de zomerbezoeken duidde. Het dagboek is daarover niet helder.

Het is niet onmogelijk dat Bernhards bezoek aan Rome ook te maken heeft gehad met de diplomatieke betrekkingen van Nederland met de Heilige Stoel. Die waren sinds 1926 verbroken, maar in augustus 1944 had Nederland weer een gezant bij het Vaticaan. De kerkstaat was de Nederlandse regering in ballingschap tijdens de oorlog regelmatig van dienst:

‘Zo verzorgde men het contact met Japan om via de bisschop van Batavia maandelijks vijftig duizend dollar voor de Nederlandse bevolking over te maken. Verder was er de omstandigheid dat het Vaticaan zorgde voor het brief-contact van Prins Bernhard met zijn naaste familie in Duitsland, een zaak die meetelt, maar waarvan men overigens geen gebruik kon maken in besprekingen.’

Men begreep dus drommels goed dat wat Bernhard van Buitenlandse Zaken en de diplomatieke dienst wilde over de schreef ging. Maar van enige tegenstand was geen sprake. Opdrachten en suggesties werden als het ware blind opgevolgd.

In september 1944 verzocht Bernhard minister Van Kleffens van Buitenlandse Zaken stappen te ondernemen bij het Vaticaan teneinde ‘indien enigszins mogelijk, in het belang hunner veiligheid te bereiken dat Moeder en Broeder terstond hun intrek nemen bij nuntius Duitschland en daar voorlopig te blijven.’ Van Kleffens leidde daaruit af ‘dat van bedoelde nuntius [ Berlijn] initiatief moet uitgaan teneinde hen bij zich te krijgen.’ De minister spoorde aan haast te maken met de kwestie. Helaas. De pauselijke gezant in Berlijn had zijn eigen problemen en kon ‘tot zijn leedwezen’ geen gastvrijheid bieden aan Armgard en Aschwin. Oorzaak was de ‘gebrekkige behuizing’. Maar de nuntius werd ook tegengewerkt door Duitse autoriteiten. Hij gaf echter wel in overweging ‘Zwitsersche en Zweedsche Gezanten te doen verzoeken in overleg met Nuntius te bestudeeren, hoe het beste geholpen zou kunnen worden.’

Vermoedelijk had dat succes want in januari 1945 verhuisde Armgard van Reckenwalde naar Bad Driburg, hemelsbreed zo’n tweehonderd kilometer van de Nederlandse grens. Bernhard hoorde het goede nieuws van zijn vriend Fritze, die het op zijn beurt ‘uit goed geïnformeerde Zweedsche bron’ had vernomen. Toen dit alles zich afspeelde was Armgard overigens nog de lutherse godsdienst toegedaan. Na de oorlog bekeerde ze zich tot het katholicisme.

In de derde week van april zag Bernhard eindelijk zijn moeder, Aschwin en Pantchoulidzew terug. Hij zou met een klein toestel naar ze toe zijn gevlogen en een spectaculaire landing op het gazon voor het huis hebben gemaakt. Al eerder had hij een vergeefse poging gedaan om Mutti over land te bezoeken, maar zou toen bij Paderborn (ongeveer twintig kilometer van Bad Driburg) zijn onthaald op een ‘kogelregen uit mitrailleurs’. Bliksemsnel wist hij zijn auto te keren ‘en gaf vol gas’. Nog geen twintig meter van waar Bernhard had omgedraaid boorde zich een antitankprojectiel in het wegdek. ‘Die keer was ik er bijna geweest,’ vertelde Bernhard zijn vriend Delmer.

Erg waarschijnlijk is dat niet, maar het is natuurlijk wel een roerend verhaal: de prins die het bezoek aan zijn moeder bijna met de dood had moeten bekopen. De slag om Paderborn woedde echter van 31 maart tot 1 april 1945. Bernhard was op 1 en 2 april in Zuid-Limburg. Omstreeks 10 april dook hij op in Twente. Als hij per jeep naar Paderborn is gereden, moet dat in die tijd zijn geweest. Op een moment dus dat de Duitse tegenstand in Paderborn allang door het Amerikaanse leger was geëlimineerd.

Niets was wat het leek is bij Just Publishers heruitgegeven onder de titel Bernhard. Alles was anders (2020)