Berichten

Bernhard

Annejet van der Zijl heeft een fascinerend boek geschreven over het leven van prins Bernhard. Zij schildert het beeld van een weergaloze egoïst, een man die zijn leven lang loog en bedroog en bovendien aan een onstilbare geldhonger leed. Het zal de lezers van de serie ‘Kroniek van een Charlatan’ in dit blad vertrouwd voorkomen, maar het is goed dat het nu van niet-republikeinse zijde wordt bevestigd. Lezing van Bernhard Een verborgen geschiedenis doet je (opnieuw)  beseffen dat de biografie van Alden Hatch uit 1962 en het grote, in 2004 postuum verschenen interview met Bernhard in de Volkskrant niets anders zijn dan door de prins gedicteerde leugens. Zowel Jan Tromp en Pieter Broertjes van de Volkskrant als Bernhards Amerikaanse biograaf Hatch hebben braaf opgetekend wat Bernhard hen voorschotelde. Geen feit werd gecheckt zoals Van der Zijl in haar proefschrift nog eens pijnlijk duidelijk aan het licht brengt.

Het is ook een verademing dat ze wijlen Wim Klinkenberg, Bernhards eerst kritische biograaf, in zijn waarde laat en niet doet wat alle Bernhard-adepten steeds hebben gedaan, namelijk hem wegzetten als de laatste stalinist van Nederland en dus onbetrouwbaar. Voor Cees Fasseur, zelf getuige zijn Juliana & Bernhard uit 2008 een Bernhard-adept, moet het werk van Van der Zijl even slikken zijn geweest. Dat hij toch in haar promotiecommissie plaatsnam, siert hem. Fasseur was zelfs de degene die Van der Zijl adviseerde op haar studie over Bernhards leven te promoveren.

ZWIJNEBOEL
De grote verdienste van de biografe is dat ze vroegste jeugd van Bernhard heeft onderzocht door familieleden te benaderen en familiearchieven door te spitten of dat te laten doen, onder het motto dat wie de mens Bernhard wil leren kennen en begrijpen terug moet naar de eerste jaren van zijn leven. Van der Zijl gaat echter nog verder terug: we krijgen een uitgebreide familiegeschiedenis voorgeschoteld die vrijwel exact het tegenovergestelde is van wat Bernhard, zijn toegewijde biografen en hem welgezinde publicisten ons altijd hebben willen doen geloven. Van der Zijl beschrijft de opvolgingsstrijd in het Wilhelmische Duitsland om de troon van het vorstendom Lippe-Detmold, waarin zich ook de Biesterfeldtak had gemengd. Die familietak, waaruit Bernhard voortkwam, werd door prinses Victoria, de zuster van de Duitse keizer Wilhelm II zonder omwegen getypeerd als ‘walgelijke gemene mensen, die zich vorstelijke allures hebben aangemeten. Kunnen de Duitse vorsten zo’n zwijneboel verdragen?’
Een Biesterfelder op de troon? Dan kon je volgens Victoria net zo goed de eerste de beste ‘meneer Müller’ of ‘juffrouw Schulz’ erop zetten. Geen van Bernhards grootvaders had een vorstelijke of prinselijke titel en zijn vader was net zo min als Bernhard zelf met een hoge adellijke titel geboren. De latere prins der Nederlanden wilde ons maar al te graag anders doen geloven. Een titel bij de geboorte stond in adellijke kringen hoger aangeschreven dan een titel die iemand tijdens zijn of haar leven verwierf. Vandaar Bernhards overgevoeligheid. Hij was daarom buitengewoon aan de titel van ‘prins’ gehecht. Het was niet voor niets dat hij Wilhelmina er in 1948 zelfs ‘de’ voor liet zetten en zo als het ware ‘de Prins der Nederlanden’ werd.

TOLLE LOLA
Bernhards moeder, Armgard von Cramm, was van hetzelfde laken een pak. Het was een wilde tante wier bijnaam ’tolle Lola’ niet geheel uit de lucht gegrepen lijkt. Het blijkt dat Bernhard de Amsterdamse hoogleraar Eltjo Schrage, die in 2004 met enthousiaste medewerking van de prins een boek over Armgard publiceerde, eveneens behoorlijk op het verkeerde been heeft gezet.

Het huwelijk van Bernhard Senior met Armgard werd binnen de familie als ongewenst gezien. Het werd daarom een zogenaamd morganatisch huwelijk, wat in de praktijk betekende dat Armgard geen rechten kon doen gelden op de titel of het vermogen van haar man. De rechten van kinderen die uit een morganatische verbintenis werden geboren, waren eveneens behoorlijk ingeperkt. Armgard was in feite weinig meer dan een ‘geregistreerde maitresse’ wat in sociaal opzicht zonder meer een ramp was. Kinderen uit een morganatisch huwelijk werden behandeld als ‘veredelde bastaarden’ , zoals Van der Zijl ons onomwonden meedeelt, zonder daarbij echter aan te geven waarop ze dat oordeel baseert; helaas een veelvuldig voorkomend euvel in dit boek dat als proefschrift het licht zag. Het vermoeden lijkt gewettigd dat Robert Ammerlaan, die vele gesprekken met prins Bernhard voerde ten behoeve van een nog altijd niet verschenen biografie, aan een groot onheil is ontsnapt. We kunnen er na Van der Zijls proefschrift immers vanuit gaan dat het gros van Bernhards verhalen uit de royale duim van de Prins der Nederlanden werd gezogen.

ARMZALIG BESTAAN
Bernhard adoreerde zijn moeder zozeer dat hij uit liefde voor haar met Juliana trouwde, zei Van der Zijl tijdens haar promotie. Een huwelijk met de Nederlandse troonpopvolgster zou een einde maken aan het armzalige bestaan dat zijn moeder leidde op Reckenwalde, Bernhards geboortehuis. Zijn huwelijk met Juliana zag hij als ‘een uitdaging’ om er wat van te maken, vertelde hij tegen Broertjes en Tromp in het inmiddels beruchte interview. Het verschafte hem aanzien, geld en een vorstelijk onderkomen, allemaal zaken waaraan Bernhard de grootst mogelijke waarde hechtte, maar die hij tot aan zijn huwelijk in 1937 moest ontberen. Het verhaal van Bernhards jeugd plaatst Van der Zijl tegen de achtergrond van de Republiek van Weimar en de overlevingsstrijd die de adel daar voerde na de ineenstorting van het keizerrijk. Ze lijkt daarbij zwaar te steunen op Vom König zum Führer. Deutsche Adel und Nationalsozialismus van Stephan Malinowski uit 2004 en het in 2006 verschenen Royals and the Reich van Jonathan Petropoulos, maar dat is in het notenapparaat niet terug te vinden. Na de uitgebreide inleiding over de familieachtergronden komt Bernhard zelf pas echt aan bod als hij naar de middelbare school gaat. Aan de opkomst van het nationaalsocialisme wordt de nodige aandacht besteed en ondanks alle ontkenningen in zijn latere leven zal de geschiedschrijving er niet langer omheen kunnen dat Bernhard wel degelijk lid is geweest van diverse naziorganisaties, inclusief de NSDAP. Dat laatste bleef hij overigens tot zijn laatste snik ontkennen. Tegenover Broertjes en Tromp verklaarde hij dat zelfs met de hand op de bijbel te durven zweren.

NAZISME
De schrijfster legde de hand op Bernhards lidmaatschapskaart van de Deutsche Studentenschaft waarop staat vermeld dat hij in 1933 lid werd van de Duitse nazipartij. Volgens de recensie van Jan Tromp in de Volkskrant was daarmee toch niet het definitieve bewijs van het lidmaatschap geleverd omdat het handschrift niet van Bernhard zelf zou zijn. De NOS klampte zich in een speciale uitzending eveneens aan die laatste strohalm van de krant vast, wat aan de schrijfster de verzuchting ontlokte dat het niet erg waarschijnlijk was dat men al medio jaren dertig, nota bene in de glorietijd
van het nazisme, bezig zou zijn geweest zijn nazibanden te verdoezelen. Maar dan nog: ook de Studentenschaft zelf had sterke banden met de nazibeweging en de prins bleek zelfs lid te zijn geweest van een nazistisch angehauchte tennisclub. Het is verbazingwekkend om te zien hoe hardnekkig sommigen nog steeds weigeren de ware feiten van Bernhards leven te accepteren. Want hoe erg was het om NSDAP-lid te worden in 1933? Het kan immers simpelweg opportunisme zijn geweest – ook die trek tekent Bernhard ten voeten uit. De nazi’s kregen het in 1933 immers in Duitsland voor het zeggen. Een democraat is hij bovendien nooit geweest en antisemitisme bleek in zijn kringen bepaald geen uitzondering, zoals we in deze biografie kunnen lezen.

STAGIAIR
De ontmoeting tussen Bernhard en zijn toekomstige echtgenote in 1936 krijgt vanzelfsprekend uitgebreid aandacht. Toch gaat Van der Zijl voorbij aan enkele serieuze alternatieve scenario’s voor hoe die tot stand kwam, zoals bijvoorbeeld werden geopperd door Sefton Delmer, de in de jaren dertig in Berlijn gestationeerde sterreporter van de Daily Express met wie Bernhard een levenslange vriendschap zou sluiten. Die alternatieven zijn ook in het notenapparaat niet terug te vinden, wat voor een biografie een gemis is. Dat weegt des te zwaarder omdat van der Zijl toch al slechts een zeer beperkt deel van het lange leven van de hoofdpersoon beschrijft. Welbeschouwd omspant haar werk niet veel meer dan een jaar of dertig, want na zijn huwelijk in 1937 houdt ze het zo’n beetje voor gezien. Na de vermelding dat Bernhard ook de nodige onzin de wereld had ingestuurd over zijn baan bij een Parijs filiaal van de Duitse chemiegigant IG Farben, waar hij tijdens zijn ontmoeting met Juliana werkte, is er nauwelijks nog iets nieuws in het boek te vinden. Bernhard bleek er gewoon stagiair te zijn geweest en anders dan hij altijd beweerde stond hij helemaal niet op de nominatie om binnen luttele jaren tot de directie toe te treden.

STADHOUDERSBRIEF
Aan de vijf oorlogsjaren wijdt de biografe slechts veertig pagina’s, terwijl die tijd toch bepalend zijn geweest voor zijn immense naoorlogse populariteit. Haar opmerking dat als Bernhard zijn gezin naar Canada was gevolgd, hem eeuwig het ‘etiket van laffe vluchteling’ zou zijn blijven aankleven, wordt nergens hard gemaakt, laat staan gedocumenteerd. Is het zoveel laffer om na uit Nederland te zijn gevlucht niet in Londen te blijven maar nog even door te vluchten naar Canada? Ook aan ’s prinsen rol bij de Nederlandse inlichtingendiensten in Londen wordt nauwelijks een woord vuil gemaakt, terwijl daarover veel materiaal beschikbaar is. Kennis van de Tweede Wereldoorlog is trouwens toch niet Van der Zijls forte, net zo min als kennis van de Duitse geschiedenis. Al in juni 1942 is volgens haar de oorlog definitief ten gunste van de geallieerden gekeerd. Een bronverme1ding kan er niet af. De befaamde Britse historicus Richard Overy heeft in zijn boek Why the Allies won aangetoond dat die opvatting volstrekte onzin is. De even befaamde als ongrijpbare stadhoudersbrief komt pas ter sprake in het laatste hoofdstuk, dat een soort nabeschouwing is over de periode 1945 tot aan zijn dood in 2004. Als biografe kun je om die mythe of hoe je het ook wilt noemen niet heen. Ze dicht het verbaal toe aan ‘jonge langharige verslaggevers’ die ‘in de nasleep van Lockheed hun eigen kruistocht in spijkerbroek ondernamen’. Een bron geeft ze niet en een verwijzing naar literatuur waar het ontstaan van het verhaal wel uitvoerig uit doeken wordt gedaan kan er evenmin af.

SPROOKJESPRINS
Van der Zijls analyse van Bernhards karaktertrekken is volkomen juist en het beeld van een uitgekookte mythomaan dat ze neerzet, is geloofwaardig en zal moeilijk onderuit te halen zijn.
Maar met haar eindconclusie ben ik het hartgrondig oneens. Die luidt dat het Nederlandse volk een sprookjesprins wilde, en dat we daarom niet moeten zeuren als hij dan ook daadwerkelijk sprookjes gaat vertellen. Daar was hij toch voor? Tsja. Volgens Van der Zijl is iedereen dus aanspreekbaar op de strapatsen van de prins, met uitzondering van hemzelf. Maar Bernhard is net als ieder mens aansprakelijk voor zijn eigen gedrag. Dat verandert niet als iedereen je steeds naar de mond praat. En een verklaring voor zijn corrupte gedrag in de affaires Lockheed en Northrop is het al evenmin. Kortom, vanwege haar glasheldere typering van de hoofdpersoon blijf ik het als boek een absolute must vinden maar als proefschrift is het helaas beneden de maat. De grote vraag is niet of, maar waarom de promotiecommissie, waarin onder anderen de hoogleraren Cees Fasseur en Hans Blom zitting hadden, andere normen heeft gehanteerd dan gebruikelijk. Van der Zijl is weliswaar zelf verantwoordelijk voor de inhoud van haar boek, maar de commissie heeft als taak het wetenschappelijk niveau te bewaken en erop toe te zien dat voldaan wordt aan elementaire eisen die aan een dissertatie gesteld mogen worden.

We mogen om te beginnen een deugdelijke vraagstelling verwachten. Wat wil je precies aantonen en waarom wil je dat doen? En wat is het nieuwe of unieke van je onderzoek? Uitgangspunt van deze dissertatie is simpelweg ‘what makes Sammy run’. Dat is wel erg mager. En dan de periodisering. Zoals gezegd beslaat de biografie slechts een deel van Bernhards leven. Maar waarom? Zo’n begrenzing moet je vanzelfsprekend uitleggen. Waarom nam deze commissie dan toch genoegen met een kwart biografie zonder dat daarvoor een plausibele reden wordt gegeven? We kunnen er slechts naar gissen. Maar er is meer. Ik wees al op het keerpunt in de oorlog dat volgens de promovenda al in juni 1942 een feit zou zijn, ruim een half jaar voordat het na het Duitse echec bij Stalingrad werkelijk zover was. Vreemd is ook dat de Reichswehr, het leger dat Duitsland na de Vrede van Versailles op de been mocht houden, door Van der Zijl eigenmachtig is gereduceerd tot slechts 900 man – in werkelijkheid waren het er 100.000. Hier kan geen sprake zijn van een typefout. Het notenapparaat geeft wederom geen uitsluitsel hoe ze aan dat getal komt, dus wat of wie ze heeft geraadpleegd, blijft een raadsel. Een deugdelijke bron kan het in geen geval geweest zijn.

EUVEL
De literatuurlijst achterin Van der Zijls boek is lang genoeg, maar in de verwijzingen bij de tekst vinden we al die veelbelovende titels nauwelijks terug. Het grootste euvel van haar dissertatie is echter het gebrekkige notenapparaat dat die naam helaas nauwelijks verdient, zodat maar weinig van haar bevindingen te verifiëren zijn. Op vrijwel iedere pagina gaat het vaak meer dan eens mis en zoek je tevergeefs naar de herkomst van een opmerking, citaat, bewering, quote of analyse. De eerste de beste student die een scriptie met zo’n notenapparaat inlevert krijgt hem linea recta retour. Een sterk voorbeeld is dat zelfs haar unieke vondst van Bernhards studentenkaart het moet stellen zonder deugdelijke bronvermelding. In andere gevallen verwijst een noot slechts naar de National Archives in Washington DC. Daar schiet je zonder nadere vindplaats weinig mee op, want in het wilde weg is het lastig zoeken tussen de vele honderden miljoenen documenten die daar liggen. En nu we het toch over archieven hebben: van de Office of Strategy Services die ze enkele keren noemt, had ik nog nooit gehoord. Wel van het Office of Strategic Services.

PRETCOMMISSIE
Nog een raadsel is waarom er tussen de acht leden van haar promotiecommissie geen enkele Duitslandexpert zat. Want het ging bepaald niet alleen erg fout in haar beschrijving van de Reichswehr. Een kenner van de Europese geschiedenis – en dan bedoel ik niet Geert Mak maar een echte expert – zou eveneens goed werk hebben kunnen doen. Op bladzijde 92 bijvoorbeeld beschrijft de biografe hoe de Russische tsaar op 14 mei 1917 werd gedwongen zijn verklaring van troonafstand te tekenen. Dat had hij echter al op 15 maart 1917 gedaan.
Ondertussen laat ze op dezelfde pagina de geallieerden, die doodsbang zouden zijn dat de Russen de strijd tegen Duitsland zouden opgeven, ‘in allerijl’ het nieuwe communistische bewind erkennen. Dat is raar, want in maart noch mei van dat jaar was er al sprake van zo’n bewind. Dat werd pas in oktober gevestigd – of volgens de kalender nieuwe stijl: in november.

En dat Parijs, Londen en Washington het communistische regime, anders dan Van der Zijl ons wil doen geloven, niet in 1917 maar pas in respectievelijk 1924, 1928 en 1933 hebben erkend, is kennelijk ook alle leden van deze pretcommissie ontgaan. Een laatste willekeurig voorbeeld tot slot. Op pagina 193 laat Van der Zijl de Duitse communisten in de periode 1930-1931 vriendjes worden met de socialisten in een poging om gezamenlijk Hitler tegen te houden. In werkelijkheid stonden beide partijen elkaar in die tijd zo ongeveer naar het leven. Deze keer verwijst Van der Zijl in haar notenapparaat bij hoge uitzondering wel naar een bron – Geert Mak, tevens lid van haar promotiecommissie, maar dan wel weer zonder een paginanummer te geven.

Annejet van der Zijl heeft bewezen dat een boeiend boek een belabberde dissertatie kan opleveren. Toekomstige promovendi die op een koopje willen promoveren weten nu bij welke hoogleraren ze moeten aankloppen. UVA-docent dr. Willem Melching kunnen ze maar beter mijden.
Hij is de enige in het koor van kritiekloos juichende recensenten die de promotiecommissie op haar verantwoordelijkheid heeft aangesproken.

Annejet van der Zijl, Bernhard. Een verborgen geschiedenis, Querido

Dit artikel verscheen eerder in De Republikein