Berichten

Een prijs vernoemd naar een koning die zijn land in financiële chaos achterliet is ongepast.

Het Cultuurfonds kreeg een nieuwe naam na ophef over het nazilidmaatschap van prins Bernhard. Hoog tijd om ook de Koning Willem I Prijs te herdopen.

Koningin Máxima reikt komend voorjaar samen met DNB-president Klaas Knot weer de prijs uit voor verdienstelijk ondernemerschap: de Koning Willem I Prijs. In navolging van de naamswijziging van het Prins Bernhard Cultuurfonds moet ook deze prijs een andere naam krijgen. Koning Willem I verbinden met duurzaam ondernemerschap is namelijk een gotspe.

In principe reikt de Koning Willem I Stichting elke twee jaar de prijs uit aan een grote Nederlandse onderneming in de categorie Grootbedrijf (meer dan 250 werknemers) en MKB (minder dan 250 werknemers). De website van de stichting rept van de ‘Oscars van het Nederlandse bedrijfsleven’. Daar blijft het niet bij: ‘De Koning Willem I Prijs is de meest prestigieuze bekroning voor moedig, veerkrachtig en duurzaam ondernemerschap.’

De prijs bestaat sinds 1958 en is ingesteld door De Nederlandsche Bank en aan het bedrijfsleven verbonden organisaties. De prijs heeft ‘koning-koopman’ Willem I (1772-1843) als naamgever, die koning was van 1815 tot 1840. Evengoed liet Willem zijn koninkrijk achter in een gigantische economische en financiële chaos.

In de tijd dat de prijs werd ingesteld was het koningshuis nog min of meer heilig. Maar sinds 1958 zijn er heel wat studies over het reilen en zeilen van Nederland onder Willem I verschenen. Daaruit ontstaat het beeld dat de koning er een knoeiboel van maakte, al staat daar een aantal verdienstelijke projecten tegenover. Willem I deed er bijvoorbeeld goed aan te investeren in kanalen, mijnen, wegen, textielnijverheid en stoomvaartmaatschappijen. Maar zijn durf om te vernieuwen ‘ging samen met overdreven verwachtingen op grond van kleine successen en een zucht tot speculatie,’ aldus biograaf Jeroen Koch.

Koning Willem I heeft het land met de beste bedoelingen uit een economische crisis proberen te halen. Dat verhinderde niet dat hij Nederland uiteindelijk in een totale chaos achterliet. Na zijn abdicatie in 1840 ‘vluchtte’ hij naar Berlijn, waar hij in 1843 zou overlijden.

De koning was een harde werker; dag en nacht in de weer voor Nederland én zijn eigen fortuin. Onderscheid tussen beide maakte hij niet of nauwelijks. Hoe groot zijn aandeel in het opvijzelen van de economie is geweest valt daarom moeilijk aan te wijzen. Ondanks een grondwet had hij vrijwel absolute macht. Willem I profiteerde niet in de laatste plaats zelf van de toenemende economische bedrijvigheid.

Maar zijn investeringsdrift bracht Nederland op de rand van de financiële afgrond; ons land dreigde zelfs bankroet te gaan. De staatsboekhouding manipuleerde hij naar eigen believen. De Kamer kon aan zijn financieel-economisch beleid geen touw vastknopen. De vraag is of hij zélf nog enig zicht had op de financiële warboel die hij had gecreëerd.

Zijn autoritaire stijl van regeren had ook tot gevolg dat de Zuidelijke Nederlanden zich van de Noordelijke Nederlanden afsplitsten, waardoor het koninkrijk in tweeën werd gesplitst. Willem wilde de afscheiding ongedaan maken en hield negen jaar lang een groot leger op de been, waaraan een buitenproportioneel deel van de rijksuitgaven opging.

Voor de oorspronkelijke bewoners van Nederlands-Indië was Willems koningschap een ramp. De door hem opgerichte Nederlandsche Handel-Maatschappij (NHM), waarvan hij zelf grootaandeelhouder was, zoog de kolonie leeg. Opium, waarop de NHM het verkoopmonopolie had, hield het geknechte Indische volk rustig en wendde opstanden af.

Willem I voerde het ‘Cultuurstelsel’ in dat de Indische bevolking in economische misère dompelde. Mensen werden gedwongen koffie, thee, suiker en andere gewassen te telen, producten die hem (en de NHM) het meeste geld opleverden. Dat ging ten koste van de productie van voedsel voor de lokale bevolking, zoals rijst.

Een Koning Willem I Prijs is niet meer van deze tijd en dient, net als het Prins Bernhard Cultuurfonds, van naam te veranderen. Het is absurd een ondernemersprijs (een ‘Oscar’) naar een koning te noemen, die zijn land financieel tot de rand van de afgrond bracht.

Dit artikel verscheen eerder in het Financieel Dagblad van 10-11-2023

 

 

Hoe belazer je de Kamer in goed overleg?

Minister van Financiën Wopke Hoekstra en Kees Knot van De Nederlandsche Bank (DNB) hebben gezamenlijk de Tweede Kamer over de witwasaffaire bij ING bij de neus genomen.  De beide heren besloten welke vragen Hoekstra als minister aan DNB zou stellen en de ‘antwoorden’ van DNB hebben ze ook in goed overleg geconcipieerd.  Ik was niet verbaasd. Toen de Amsterdamse bank Gebr. Teixeira de Mattos in 1966 failliet ging, speelden er zich vergelijkbare taferelen af. Alleen ging het toen nog veel verder.

Teixeira de Mattos ging met veel tumult ten onder. De ooit gerenommeerde joodse bank was in 1955 overgenomen door Jan Marie Fehmers. Hoe dat precies in zijn werk ging is nog steeds een raadsel wegens gesloten archieven.  Vast staat wel dat Fehmers de goede naam van de bank vooral heeft gebruikt om zijn eigen duistere zaakjes te kunnen doen én om zijn zwarte geld weg te sluizen.

De rekeninghouders bij Teixeira de Mattos, waaronder veel kleine spaarders, waren de dupe van Fehmers’ wanbeleid en gesjoemel. Om te voorkomen dat kleine spaarders in de toekomst opnieuw slachtoffer van een failliete bank zouden worden, werd het deposito garantiestelsel ingevoerd. Dankzij de ondergang van Teixeira de Mattos kregen spaarders voortaan hun geld tot een bepaald maximum gegarandeerd terug. Tegenwoordig ligt dat op honderdduizend euro.

Justitie toonde opvallend weinig enthousiasme om het schandaal uit te zoeken. Het vermoeden bestond dat de nauwe connecties van de Texeira-directeur met katholieke politici in Den Haag de achterliggende oorzaak was. Dat er nog iets aan het licht kwam, is vooral te danken geweest aan het speurwerk van weekbladen als de Haagse Post en Vrij Nederland.

Toen ik DNB twee jaar geleden benaderde om ten behoeve van mijn boek Zwendel stukken over Fehmers in te zien, kreeg ik op grond van privacyoverwegingen nul op rekest. Ik voerde aan dat de heer Fehmers overleden was en dat privacy stopt bij het graf. Ik kreeg gelijk, maar dat bracht me niet verder. Inzage werd me vervolgens geweigerd op grond van een artikel in de Toezichtwetgeving (art. 1:89 WFT). Waarom het hoe en wat van financiële boevenstreken meer dan een halve eeuw later nog steeds geheim moeten blijven is mij een raadsel. Mogelijk heeft het te maken met falend beleid van de toezichthouder?

PvdA-kamerlid Harry Peschar stelde Kamervragen over de ondergang van Teixeira. De antwoorden die hij kreeg, laten zien dat er ook toen al gesjoemeld werd met Kamervragen. Dat is uiteraard niet af te zien aan de antwoorden op die vragen, maar wel aan de achterliggende stukken die bewaard zijn gebleven op het Nationaal Archief.

Dat Peschar lastige vragen had gesteld blijkt ook uit de samenstelling van de commissie die zijn vragen moest beantwoorden: er zaten maar liefst negen kopstukken in van toezichthouder DNB, de FIOD en de ministeries van Financiën en Justitie. Dat zegt veel.

Een van de vragen was waarom toezichthouder DNB nooit had gereageerd op een expresse-brief waarin ze werd gewaarschuwd voor de malafide praktijken van Teixeira de Mattos. De oplossing was snel gevonden. Zo’n brief was nooit ontvangen. Formeel klopte dat. De brief was namelijk niet op 12 maart verstuurd, zoals Peschar had aangegeven, maar op 22 maart. Door het bestaan van die brief te ontkennen (die dus wel degelijk bekend was), voorkwam DNB dat ze lastige vragen moest beantwoorden.

Het antwoord op de vraag of directeur Fehmers vijftig miljoen gulden zwart geld naar Zwitserland had weggesluisd, was een wonder van inventiviteit. Ondanks ‘vele en intensieve naspeuringen’ was er niets gevonden, maar de mogelijkheid dat er in de toekomst nog wat boven water zou komen was niet uitgesloten.

Tijdens het overleg hoe Peschar het beste het bos in kon worden gestuurd, waren de FIOD en DNB het eens dat Fehmers zeer waarschijnlijk zwart geld in Zwitserland had witgewassen. Het probleem was dat ze geen flauw idee hadden hoe Fehmers dat had gedaan. Dus luidde het antwoord ‘dat uit gegevens, waarover Financiën beschikt, niet is gebleken, dat F. [Fehmers] vermogen in het buitenland heeft.’

Dat was pure misleiding. Er was immers helemaal geen onderzoek gedaan naar Fehmers, en dus was er ook geen informatie over zijn weggesluisde zwarte geld. Als je zegt dat er uit ter beschikking staande gegevens niets is gebleken, klopt dat. Die gegevens waren er niet omdat er geen onderzoek was gedaan.
Dat van die ‘vele en intensieve naspeuringen’  was wel gewoon gelogen. Maar dat was om het blazoen van de FIOD en DNB wit te wassen.