Berichten

‘De leugen regeert’, betoogde koningin Beatrix in 1999. Nee, ze doelde niet op haar eigen familie maar op de pers. Nu is gebleken dat haar vader, prins Bernhard, de kampioen leugenaar is.

In het nieuwe boek van Flip Maarschalkerweerd, De achterblijvers, meldt de voormalig directeur van het Koninklijk Huisarchief de vondst van Bernhards NSDAP-lidmaatschapskaart. Groot nieuws? Nou nee. Al in 1996 publiceerden Coen Hilbrink en ik uitgebreid over dat lidmaatschap in De Affaire-Sanders. Het boek veroorzaakte een enorme rel. Prins Bernhard ontkende bij hoog en laag ooit lid te zijn geweest en spande toenmalig minister-president Wim Kok voor zijn karretje om publicatie te verhinderen. Ook zette hij regelmatig de directeur van het RIOD, waar ik werkte, telefonisch onder druk en dreigde zelfs met gerechtelijke stappen. Het bestuur van het instituut, met daarin onder andere historicus Prof. Jan Bank en Piet Steenkamp, ‘vader van het CDA’ bleken zeer gevoelig voor de prinselijke pressie.

Het nieuws over Bernhards naziverleden lekte voortijdig uit naar Het Parool. Het bestuur verklaarde daarop in de pers dat het boek niet deugde. Er was veel meer onderzoek vereist. Dat ‘aanvullend onderzoek’ leverde een jaar vertraging op. Toch waren de bewijzen glashard. Ik had de contributiekaart van de prins gevonden. De lidmaatschapskaart zelf ontbrak, maar is nu dus in het archief van Bernhard aangetroffen. Op die contributiekaart staan alle gegevens van de prins vermeld. De archiefmap bevatte nog ruim 30 stukken over Bernhards lidmaatschap waaronder een dringend verzoek van de Nederlandse aan de Amerikaanse regering Bernhards naam niet vrij te geven. Er waren ook notities van het NSDAP-bestuur over achterstallige betalingen. De prins is altijd een wanbetaler gebleven; die eigenschap zat er toen al in.

In de pers zijn we door het gedweeë NIOD-bestuur en de trouwe aanhang van de prins zwart gemaakt en vaak weggezet als halve zolen. Schande! was het. De betekenis van Bernhard voor Nederland zou nauwelijks te overschatten zijn. De uiteindelijke lijst met fundamentele ‘kritiek’ paste op één A-viertje. Twee voorbeelden: ‘eenmansguerilla’ moest ‘vete’ worden en ‘heel lang niet’ moest vervangen worden door ‘nooit’. De suggestie om bij noot 232 de naam van de notulist te vermelden ‘(waarschijn­lijk Mr. van Nynatten)’ hebben we gehonoreerd.

Het kostte niet meer dan vijf minuten om de ‘tekortkomingen’ recht te zetten. Maar het gevolg van de hetze was wel dat onze naam als onderzoekers was bezoedeld. De positie van Bernhard was het belangrijkst. Feiten deden er niet toe.

In zijn laatste interview bezwoer Bernhard ‘met de hand op de Bijbel’ nooit lid te zijn geweest van de nazipartij. Hij belde mij zelfs vanaf zijn sterfbed dat ik het fout had gehad.

En toen kwam Maarschalkerweerd met zijn vondst. Bernhard bleek tot zijn laatste snik te hebben gelogen. Het Prins Bernhard Cultuurfonds denkt zelfs na over een naamsverandering en enkele politieke partijen eisen onderzoek naar Bernhards oorlogsverleden.

De reputatie van prins Bernhard ligt aan diggelen. De vraag rijst nu wat er waar is van al zijn andere omstreden beweringen en uitspraken. Zijn die ook niet allemaal gefantaseerd of gelogen? Bernhard heeft zichzelf postuum voor paal gezet.

Dit artikel verscheen eerder in Argus, 11 okober 2023

Dankzij Bernhard mochten corrupte zakenlieden niet voor de rechter gedaagd.

Het Lockheed-schandaal dat Nederland sinds de zomer van 1976 langdurig op zijn kop zette, draaide om corruptie, smeergeld en wapenhandel. De affaire bracht de regeringen van de Verenigde Staten, Japan een een aantal West-Europese landen in grote verlegenheid. Ook de corrupte prins Bernhard kwam door het omkoopschandaal in de problemen, maar hem voor de rechter slepen was uitgesloten.

Schandaal
Het Lockheed-schandaal deed Nederland midden jaren zeventig op zijn grondvesten schudden. In Den Haag ging ‘het gerucht’ dat prins Bernhard zich had laten omkopen door straaljagerfabrikant Lockheed. Aanvankelijk weigerde iedereen, het kabinet Den Uyl incluis, de berichten uit Washington te geloven. Dat de echtgenoot van koning Juliana corrupt zou zijn, was ondenkbaar.

Den Uyl stelde de ‘Commissie van Drie’ in om de affaire te onderzoeken. Het ondenkbare bleek toch denkbaar. De Commissie vond zulke sterke aanwijzingen dat het kabinet onder ogen moest zien dat de prins inderdaad corrupt was. Het probleem was echter dat Bernhard, ondanks zijn belofte om mee te werken, alle schuld ontkende. Het kabinet durfde daarom de stap hem daadwerkelijk te beschuldigen niet aan. Van meet af aan was trouwens besloten dat van een rechtszaak geen sprake kon zijn.

De Commissie van Drie heeft drie gevallen gedocumenteerd. Het eerste betrof een JetStar die Lockheed Bernhard cadeau wilde doen. Hij weigerde omdat hij het toestel zou moeten registreren. De prins prefereerde een miljoen dollar op zijn geheime Zwitserse bankrekening, wat laat zien dat hij heel goed wist hoe hij met zwart geld moest omgaan. Tegenover de Commissie van Drie ontkende hij dat miljoen te hebben ontvangen.

Het tweede geval staat bekend als ‘Victor Baarn’. Naar overtuiging van de Commissie was dat een schuilnaam van Bernhard. Het ging om 100.000 dollar smeergeld op naam van ‘Victor Baarn’ maar Bernhard beweerde van niets te weten. Het eerste geval (het miljoen) gaf hij later wel toe in een interview met de Volkskrant. Hij zou dat bedrag hebben geschonken aan het Wereld Natuur Fonds (WNF). Maar in de boeken van het WNF viel zijn ‘gift’ niet te traceren. En corruptie blijft corruptie; ook als je het geld weggeeft aan een goed doel.

In het derde geval eiste Bernhard een bedrag van tussen de vier en de zes miljoen dollar, wat Lockheed te gortig vond. De Commissie ontdekte twee handgeschreven brieven van Bernhard waarin hij bij Lockheed om miljoenen bedelde. Bernhard beweerde ditmaal zich niet te kunnen herinneren de brieven ooit te hebben geschreven, hoewel ze slechts een jaar oud waren.

Den Uyl heeft het laatste geval aangegrepen om zich uit de affaire te redden. De andere twee zaken bleef Bernhard ontkennen, maar die brieven uit het derde geval bewezen dat hij wel degelijk om geld had gevraagd. Alleen had hij het nooit ontvangen. Dat ging ook niet omdat iedereen die er bij Lockheed toe deed in die tijd door een speciale onderzoekscommissie van de Amerikaanse Senaat onder leiding van Frank Church werd verhoord. De smeergeldmachinerie van Lockheed was tijdelijk tot stilstand gebracht.

Voor premier Den Uyl was het derde geval ideaal. Bernhard had wel de intentie getoond steekpenningen van Lockheed te willen. Hij had er zelfs om gevraagd maar het geld had hij nooit daadwerkelijk gekregen. In de woorden van Joop den Uyl had hij zich ‘toegankelijk getoond voor onoorbare verlangens en aanbiedingen’ en hij had zich ‘laten verleiden tot het nemen van initiatieven die volstrekt onaanvaardbaar waren’.

In Het Lockheed Schandaal (2011) besteed ik ruim aandacht aan landen waar politici en ministers smeergeld van Lockheed hebben aangenomen. Zonder uitzondering en zonder aanzien des persoons werden ze tot gevangenisstraffen veroordeeld. Bernhards ‘straf’  bestond uit een ‘dringend verzoek’ voortaan geen militair uniform meer te dragen. Dat ging maar een paar jaar goed. Daarna verscheen hij (soms) weer in uniform. Het buitenland heeft die gang van zaken met verbazing gade geslagen. De RVD maakt er zich tot op de dag van vandaag als volgt vanaf:

‘Medio jaren 70 bleek dat de Amerikaanse vliegtuigfabrikant Lockheed in diverse landen regeringsfunctionarissen had benaderd, teneinde bepaalde aankopen te stimuleren. Hierbij werd ook de naam van Prins Bernhard in zijn functie van inspecteur-generaal der krijgsmacht genoemd. In 1976 stelde het kabinet-Den Uyl de Commissie van Drie in om onderzoek te doen naar eventuele betrokkenheid van Prins Bernhard hierbij. Naar aanleiding van het onderzoek legde de Prins zijn militaire functie neer.’

Den Uyl is Bernhard ook in dit geval zeer ter wille geweest door hem te waarschuwen met onmiddellijke ingang voor zijn functie van inspecteur-generaal der krijgsmacht te bedanken. Bernhard kon zo de eer aan zichzelf houden en ‘eervol’ ontslagen worden. Een afgedwongen ontslag kan nooit eervol zijn, maar die schande bleef de prins dankzij Den Uyl bespaard.

De omkoping van volksvertegenwoordigers, militairen, politici en regerings- en bedrijfsfunctionarissen leidde tot politieke onrust en argwaan jegens overheden, de krijgsmacht en multinationale bedrijven. Ook in Duitsland waar Franz Josef Strauss minister van defensie was. Vermoedelijk heeft Strauss de bui zien hangen want op zijn departement was geen document meer over Lockheed te vinden. Alle stukken waren vernietigd. Dan kon onmogelijk toeval zijn, maar bij gebrek aan bewijzen verscheen in Duitsland niemand voor de rechter.

In België was ook de vraag gerezen of de 122 Lockheed Starfighters volgens de regels waren aangeschaft. Jean-Pierre Bonsang, de Belgische agent van Lockheed, had die vraag kunnen beantwoorden maar hij stierf kort voordat de hoorzittingen van de Amerikaanse senaat begonnen. Direct na zijn overlijden hebben vertegenwoordigers van Lockheed zijn bureau zo grondig ‘gekuist’ dat er niets meer was te vinden. Net als in de Duitse Bondsrepubliek bleef het daarom bij vermoedens en verdenkingen, maar het ontbrak aan hard bewijs in de vorm van documenten.

In het Midden-Oosten speelde de Lockheed-affaire een minder opvallende rol. Perzië, het huidige Iran, en Saudi-Arabië, twee spreekwoordelijk corrupte monarchieën, laten zich door corruptie, ook al is die grootschalig, niet van de wijs brengen.

In Japan ontketende ‘Lockheed’ een storm van verontwaardiging. Zonder aanziens des persoons moesten verdachten uit het bedrijfsleven en de politiek zich voor de rechter verantwoorden. In Italië, dat op het gebied van corruptie toch wel wat gewend was, gebeurde dat ook. De aandacht voor het Lockheed-schandaal was wereldwijd zo groot, dat het niet mogelijk zou zijn geweest de zaak met de traditionele mantel der liefde te bedekken. In beide landen vielen zware gevangenisstraffen.

In Nederland veroorzaakte Lockheed een schok onder zowel de bevolking als in politieke kringen. Men kon het niet geloven of men weigerde het te geloven. Prins Bernhard, de ‘oorlogsheld’, de ‘ambassadeur van het bedrijfsleven’, de vleesgeworden charme; het kón gewoon niet waar zijn.

Toen bleek dat de beschuldigingen niet uit de lucht waren gegrepen, kwam dat hard aan, maar het vertrouwen in Bernhard werd er nauwelijks door aangetast. Velen (ook in de politiek) vonden dat de prins door alle publiciteit al voldoende was gestraft. Dat corruptie een misdrijf was waarop een maximale gevangenisstraf van zes jaar stond was natuurlijk waar, maar Bernhard op zijn corrupte gedrag aanspreken vond vrijwel iedereen te ver gaan en bovendien onnodig omdat Juliana er ook onder zou lijden en ze had het toch al zo zwaar.

Met de monarchie in het geding toonde zowel de politiek als de bevolking zich bereid dit staaltje van rechtsongelijkheid te accepteren. De prins straffen, zoals dat in andere landen was gebeurd, stuitte op weerstand. Nederland voelde meer voor een benadering zoals die gebruikelijk was in monarchieën als Saudi-Arabië en Perzië, waar corruptie doodgewoon was.

De PvdA van Den Uyl vreesde dat een harde aanpak van Bernhard de partij grote schade zou toebrengen en reageerde – op een uitzondering na – mild op de prinselijke corruptie. De confessionele partijen hadden vanuit hun traditionele liefde voor het koningshuis evenmin behoefte aan ingrijpen. Alle partijen, behalve de Pacifistisch-Socialistische Partij (PSP), vonden dat een koningscrisis koste wat kost moest worden voorkomen. Juliana had gedreigd met aftreden als haar man naar de gevangenis moest en Beatrix zou dan geweigerd hebben (beweerde ze) haar moeder op te volgen. Een constitutionele crisis zou het gevolg zijn geweest. Dreigen met zo’n crisis is de Oranjes wel toevertrouwd. Het is een effectief drukmiddel dat praktisch altijd het gewenst resultaat oplevert.

Dat de prins met zijn gedrag het belang van de Nederlandse staat had geschaad en afbreuk had gedaan aan ons internationaal aanzien deed er evenmin toe. Politiek Den Haag (met uitzondering van de PSP) beschouwde de omkoopbaarheid van de prins niet zozeer als een juridisch (wat het was) dan wel als een politiek probleem.

Hans Teengs Gerritsen, met wie Bernhard bevriend was, en ir. F. Besançon, directeur van de KLM (1953-1974), waar Bernhard commissaris was geweest, profiteerden van de milde houding jegens Bernhard die zelf overigens nooit heeft begrepen waarom men zich druk maakte over de paar cent die hij had ontvangen voor zijn diensten. Zo ging dat toch in het bedrijfsleven? Als hij spijt heeft gehad, heeft hij het ‘verdomd goed’ verborgen weten te houden, stelde een vriend van de prins.

Teengs Gerritsen vertegenwoordigde Lockheed maar hij had zijn commissiegeld op een geheime Zwitserse bankrekening laten storten en daarmee belasting ontdoken. Wat betreft Besançon bestond er geen twijfel dat hij $ 25.000 van de vliegtuigfabrikant als smeergeld had geïncasseerd, maar hij bleef, net als Teengs Gerritsen, tegenover de Commissie van Drie zijn schuld ontkennen. Daarmee was voor de Commissie de kous af. Het ging niet aan de ontkenningen van prins Bernhard wél en die van Besançon niet te accepteren. Van het aangekondigde FIOD-onderzoek naar Teengs Gerritsen is niets meer vernomen. Net als Besançon kwam hij met de schrik vrij.

Een rechtszaak tegen beiden zou de schijnwerpers weer vol op Bernhard en zijn corrupte gedrag hebben gezet. Dat moest vanzelfsprekend worden voorkomen. Het kabinet heeft bij het Lockheeddebat in de Tweede Kamer niets aan het toeval overgelaten. Den Uyl heeft uitgebreid geanticipeerd op mogelijke vragen over Besançon en Teengs Gerritsen. Een klokkenluider had de FIOD op het onderzoek naar Teengs Gerritsen gezet, maar de man zou volstrekt onbetrouwbaar zijn geweest en daarom was het onderzoek gestaakt. En als Besançon ter sprake kwam zou Justitieminister Dries van Agt vragen pareren met de opmerking dat wat er rondom de KLM-directeur speelde niets te maken had ‘met de gebeurtenissen met betrekking tot Z.K.H. Prins Bernhard’.

Vanwege het hogere doel, het aanzien van de monarchie, deed de belastingontduiking van Teengs Gerritsen en de corruptie van Besançon er niet toe en werd en passant de rechtsgelijkheid te grabbel gegooid. Onder geen beding mocht de monarchie schade oplopen.

Dat was ook de reden dat de 100.000 dollar smeergeld die vliegtuigfabrikant Northrop aan Bernhard had betaald door Den Uyl werd verzwegen. Twee schandalen tegelijk viel niet te handelen. De premier redeneerde dat de Commissie van Drie opdracht had gekregen Lockheed te onderzoeken. Northrop kwam in de onderzoeksopdracht niet voor. Probleem opgelost. De monarchie was gered en de PvdA zou niet onder de kwestie lijden.

Dit artikel verscheen eerder in De Republikein, nummer 2, juni 2023

Met stijgende verbazing heb ik drie afleveringen van de vierdelige NPO-documentaire over koningin Wilhelmina bekeken. In de eerste twee delen kwamen zoveel onbenulligheden en niet wetenswaardige weetjes voorbij dat ik het liefst de knop had omgedraaid. Maar plichtsgetrouw als ik ben zat ik beide delen tot het bittere einde uit. Ik weet nu heel veel over haar poppen waarmee ze als kind speelde, de kleuren waarvan ze hield, de kleren die ze droeg en ik weet nu – godzijdank! – ook hoe de kamer eruit zag waarin ze sliep in de nacht voor haar inhuldiging. Gediplomeerde pro-Oranjehistorici mochten ongestoord hun jubelende gang gaan, wat ze met evident plezier deden. Historici die ik bepaald niet ken als pluimstrijkers werden in beeld gebracht op een wijze die mij het gevoel gaf dat hun uitspraken niet in de werkelijke context werden gepresenteerd. Zelfs als er iets mild negatiefs werd gezegd, kreeg het toch nog een positieve lading.

Deel drie ging grotendeels over het Duitsland van Hitler, de bruiloft van Juliana met Bernhard en de vlucht (dat woord werd hardnekkig vermeden) naar Engeland. Het was het aloude verhaal, dat door Wilhelmina zelf, daarbij gedienstig geassisteerd door Loe de Jong en Cees Fasseur, de wereld is in geholpen. Met succes zo bleek nu weer. Haar betekenis als ‘oorlogsleider’, haar onvoorstelbare opofferingen voor Nederland (hoe doe je dat vanuit Londen?) en natuurlijk haar rol als Moeder des Vaderlands, kwamen weer voorbij. De NPO vond het kennelijk niet kies te vermelden dat ze er hals over kop vandoor was gegaan en haar kindertjes (om even in de beeldspraak van de goede moeder te blijven) in het brandende huis achterliet.

Ze zou min of meer gedwongen zijn geweest naar Engeland te vluchten toen de boot waarop ze zat niet naar Zeeland kon varen, wat de bedoeling zou zijn geweest, maar ook niet terug kon keren naar de vertrekhaven (Hoek van Holland) omdat die stad onder vuur lag. Wilhelmina voer op een Brits marineschip dat ze stomtoevallig in De Hoek had aangemeerd zien liggen en waar ze zomaar – ook al weer stomtoevallig – aan boord was gegaan. Dat het allemaal was gepland heeft ze nooit willen toegeven. Ze had ook niet verwacht dat haar vertrek harde kritiek zou uitlokken, want ze was gewend dat de bevolking alles accepteerde wat ze deed. In haar memoires heeft ze haar vertrek naar Engeland (nee, geen vlucht) uitgelegd en goedgepraat als een noodzakelijke daad. Ze zou geen andere keus hebben gehad. Dat verweer hebben historici klakkeloos overgenomen, en de NPO doet het nog weer eens dunnetjes over.

Het heeft geen zin om alle onzin die over de vorstin de ronde doet en die in deze documentaire opnieuw – zij het vreselijk saai – wordt opgedist van commentaar te voorzien. Belangstellenden verwijs ik naar mijn Wilhelmina. Mythe, fictie en werkelijkheid waarin ik haar rol in de oorlog uitgebreid uit de doeken doe.

Één ding wil ik er ter illustratie nog uitlichten: Wilhelmina’s tomeloze hekel jegens Hitler en zijn naziregime. Wat zijn daarvoor eigenlijk de bronnen?  Loe de Jong doet uitgebreid verslag van Wilhelmina’s afkeer en wantrouwen jegens Hitler. Zijn bron: een interview met Wilhelmina. Een hele pagina lang laat hij haar tekeer gaan tegen Hitler en zijn trawanten. Maar de oorlog is dan al tien jaar voorbij. Sinds dat interview staat Wilhelmina bekend als een keiharde antinazi. Bronverwijzingen werden sindsdien niet meer nodig geacht. Het was gewoon een voldongen feit.

Ik heb het Koninklijk Huisarchief om stukken en brieven gevraagd waarin  de antinazigezindheid van Wilhelmina wordt aangetoond. Ik kreeg geen toegang maar werd verwezen naar de boeken van Cees Fasseur, want: ‘het weinige dat in de op het Koninklijk Huisarchief (KHA) beheerde bronnen in deze context van belang is’ was in de boeken van Fasseur terug te vinden. Kortom, het KHA heeft niets van betekenis. Maar bij Fasseur is ook niets van belang te vinden. Hij vermeldt haar afkeer jegens Hitler uiteraard wel, maar geeft geen bronnen. Die zijn er ook niet, tenzij je Wilhelmina op haar woord wilt geloven.

Ze sprak zich voor het eerst tegen Hitler uit tijdens de oorlog. Dat ligt natuurlijk voor de hand als je bedenkt dat ze vanwege hem had moeten vluchten. Typerend genoeg heeft ze nooit onderzoek laten doen naar de politieke gezindheid van prins Bernhard, die tot vlak voor zijn huwelijk lid van de Duitse nazipartij was. Zo diep zat haar afkeer blijkbaar niet.

 

 

Wat betalen de Oranjes aan belastingen? Dat ze een uitzondering vormen – vastgelegd in de grondwet – is bekend, maar waarom is dat? `Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld’, stelt artikel 1. De spreekwoordelijke adder zit hem in die `gelijke gevallen’. Alle families in Nederland zijn gelijk. Op één na.

Volgens de RVD betalen de leden van het Koninklijk Huis `de belastingen die ook voor andere burgers van toepassing zijn’. Afgezien dan van een aantal bij wet geregelde specifieke vrijstellingen, zo voegt de dienst daar aan toe. Wie de uitzonderingen leest, kan zich niet aan de indruk ontrekken, dat de RVD het eerlijkheidshalve beter andersom had kunnen formuleren, namelijk dat Koninklijk Huis, enkele uitzonderingen daargelaten, vrijgesteld zijn van fiscale lasten.
Er moet wel onderscheid worden gemaakt tussen Koninklijk Huis en Koninklijke Familie. Van de familie ben je lid door geboorte, terwijl lidmaatschap van het Koninklijk Huis in een speciale wet is geregeld. Alle voorrechten van de familie liggen vast in de Grondwet of een daaruit voortvloeiende speciale wet. Kom daar als Henk en Ingrid maar eens om.

In de praktijk is het sinterklaasje spelen voor de familie beperkt en geregeld bij (opnieuw) een speciale wet: de `wet financieel statuut van het Koninklijk Huis’. Daarin wordt de hoogte van hun `uitkering’ geregeld. Wie zijn die uitkeringstrekkers en wat krijgen ze? Koning Beatrix ontvangt € 4.757.359 en prins Claus kreeg tot aan zijn overlijden € 821.946 per jaar. Prins Willem-Alexander toucheert als de ‘vermoedelijke troonopvolger’ € 1.281.313 en zijn echtgenote prinses Maxima € 578.077.
Als koningin Juliana nog had geleefd zou ze € 1.288.730 per jaar hebben gekregen, terwijl prins Bernhard recht zou hebben gehad op € 4.929.18. In de praktijk zijn de uitkeringsgerechtigden dus beperkt tot de koning en zijn echtgenote (de wet spreekt altijd van koning), de vermoedelijke troonopvolger (en zijn eventuele echtgenote) en de afgetreden koning plus eventuele echtgenote. Dat betekent dus dat niet alleen het zittende staatshoofd een forse uitkering opstrijkt, maar ook een aantal naaste familieleden.
In principe kan het monarchale staatshoofdschap ons € 9.220.343 per jaar aan uitkeringen kosten, maar omdat Claus, Juliana en Bernhard inmiddels zijn overleden is dat ‘maar’ € 6.616.749. Let wel: alleen aan ‘uitkeringen’. De werkelijke kosten van de monarchie belopen volgens verantwoorde schattingen zo’n 125 miljoen Euro per jaar.

Componenten
De vorstelijke uitkeringen zijn verdeeld in twee onderdelen, de A- en B-component.  Van de € 4.757.359 die Beatrix ontving op grond van de wet financieel instituut (d.d. 21 juli 2011), kreeg ze € 764.304 als `uitkering’ direct in het handje (de A component). Van de overige € 3.993.055 moet ze personele en materiële kosten betalen (de B-component).
Artikel 40 van de Grondwet bepaalt dat de koningin, de kroonprins en de andere hier al genoemde uitkeringsgerechtigden hun geld krijgen volgens bij wet (financieel instituut) te stellen regels. De leden van beide kamers van de Staten Generaal moeten ieder jaar opnieuw met minstens driekwart van de stemmen met de voorgestelde bedragen akkoord gaan, maar sinds de invoering van de wet financieel instituut in 1972 is dat nooit een probleem geweest. Alsof het gênant zou zijn om over de hoogte van de uitkering te debatteren.
In artikel 40, lid 2, staat ook dat de koning en de overige leden van het koninklijk huis die een uitkering ontvangen daarover geen belasting betalen. Evenmin betalen ze belasting over hun vermogen als ze dat gebruiken voor de koninklijke klussen die ze moeten uitvoeren omdat die nu eenmaal tot hun taak worden gerekend. De koning en zijn opvolger, in dit geval dus Beatrix en Willem-Alexander betalen evenmin belasting als ze erven van een lid van het Koninklijk Huis.

Verder laat de Grondwet (artikel 40) de mogelijkheid open om via aparte wetten ook andere leden van het Koninklijk Huis (behalve hier de genoemde) fiscaal uit de wind te houden. Wetsvoorstelletje, stemminkje in beide Kamers (waar zelden een woord van protest klinkt) en het is gepiept. Maar afgezien van de kerngroep van maximaal zes personen (de afgetreden, zittende en toekomstige koning met echtgenotes) komen die vrijstellingen  – voor zover bekend – weinig voor. De enige die werkelijk inzicht heeft is de Inspecteur van Belasting, maar hij heeft zijn ambtsgeheim.

Heeft koningin Beatrix een paar jaar geleden uit diep mededogen met haar familieleden die wel aan het Nederlandse belastingregime zijn onderworpen die stakkerds gelegenheid geboden om via haar `werkpaleis’ Noordeinde de fiscus te omzeilen? Mogelijk.  Haar zus, prinses Christina, die niet is vrijgesteld van belasting, kreeg van Beatrix – een van de zes belastingvrijgestelden in Nederland dus – de kans om haar werkpaleis als administratief ontduikingsadres te gebruiken, zodat ze in staat was geld weg te sluizen naar het Britse belastingparadijs Guernsey.

Ook de familie De Bourbon Parme, met wie zowel Beatrix als haar zus prinses Irene nauwe banden onderhouden, kreeg de gelegenheid fiscaal op Noordeinde onder te duiken. Strikt genomen waren deze constructies niet in strijd met de wet (wel met de geest), maar het blijft bizar dat het staatshoofd via haar paleis – ze heeft er maar liefst drie gratis ter beschikking van de staat – gelegenheid biedt de haar persoonlijk zo welgezinde fiscus te ontwijken.

Erfbelasting
De vrijheid van erfbelasting (successierechten) is gebaseerd op een buitengewoon merkwaardige gedachtegang.  Om een onafhankelijke positie te kunnen waarborgen moet de Koning over een eigen vermogen beschikken. En wij maar denken dat de koning van nature en vanwege zijn afkomst automatisch boven de partijen stond. Nee dus. Het lijkt eerder op een door de staat afgekochte onafhankelijkheid.  ‘Anders dan bij de vermogensbelasting tast immers het successierecht – en hetzelfde geldt ook voor het schenkingsrecht en het recht van overgang – het vermogen aan’, zo luidt de redenering.
De angst lijkt te zijn dat een Beatrix zonder eigen vermogen wel eens onder druk zou kunnen komen te staan van rijke snoodaards die haar een gunst willen afpersen. Bemiddeling bijvoorbeeld voor vestigingsvergunningen van buitenlandse bedrijven.
Zou ze echt tijdens haar jaarlijkse bezoeken aan de Bilderbergconferentie om gunsten worden belaagd door de top van het transatlantische zakenleven? Toch vervelend dat ze potentieel als omkoopbaar wordt gezien. Maar ja, het zit natuurlijk wel in de familie.
Op 27 oktober 1970 verdedigde premier Piet de Jong het geen-successierechten-beleid in de Tweede Kamer. De koning had volgens de minister-president eigen vermogen nodig om incidenteel excessieve uitgaven te doen en privé-bestedingen op te vangen. Dat maakte hem onafhankelijk van `zogenaamde weldoeners, waartegenover de koning zich verplicht zou kunnen voelen, indien zij uitgaven voor hun rekening nemen’.
Staatssecretaris van Financiën F. Grapperhuis ging in november 1970 in de Eerste Kamer op dit onderwerp door. De koning was niet in staat zelf een vermogen te verdienen. Hij kon naast zijn ambt geen andere functies in het economische leven vervullen, want dat zou zijn onafhankelijkheid in gevaar kunnen brengen.

Opmerkelijk is dat de koningen in de negentiende eeuw geen vrijstelling van successierechten genoten. Dat gebeurde voor het eerst bij het overlijden van Wilhelmina. Krachtens een ministeriële beschikking is over haar vermogen geen erfbelasting geheven. In 1947 heeft Piet Lieftinck, toenmalig PvdA-minister van Financiën, het vermogen van de vorstin per brief van successierechten vrijgesteld. Overigens woedt het debat over het wel dan niet betalen van erfbelasting door tot op de dag van vandaag. PvdA-kamerlid Jeroen Recourt had daarover op 4 oktober 2011 vragen gesteld. Rutte baseerde zich in zijn antwoord van 6 oktober – net zoals De Jong en Grapperhuis dat deden – op het rapport van de `commissie belastingvrijdom koninklijk huis’ (de commissie Simons) van 22 april 1967. De onafhankelijkheid van het staatshoofd moest gewaarborgd zijn. PvdA-kamerlid Recourt vroeg dus naar de bekende weg, want sinds de commissie Simons is er niets veranderd.

Rutte
Het was dezelfde Rutte die medio oktober 2011 beweerde dat het koningshuis in het kader van de bezuinigingen al genoeg had geleden. Hij voelde er niets voor om de Koninklijke familie die haar bijdrage al ruimschoots zou hebben geleverd nog eens aan te pakken. Maar hoe was de familie dan gekort? Waren hun riante uitkeringen gedecimeerd? Dat had in principe best gekund want Beatrix woont gratis, haar personeel (en dat van haar zoon en schoondochter) wordt door het Rijk betaald en ze kunnen alle onkosten declareren.
Een blik op de Rijksbegroting 2011 biedt uitkomst. De vliegregeling is iets ingeperkt, al geldt dat niet voor Hare Majesteit zelf. Maar het betekent wel dat Máxima nu minder gemakkelijk (althans in theorie) even het regeringsvliegtuig kan nemen om in Milaan een terrasje te pakken of een paar schoentjes te kopen. Verder wordt iets bezuinigd op de toch al exorbitante onkostenregeling voor het Koninklijke plezierjacht de Groene Draeck alsook de Koninklijke trein. Voorts is er iets minder geld beschikbaar voor het onderhoud van de drie paleizen die het staatshoofd van staatswege ter beschikking staan. Gezien de recente grote opknapbeurten en renovaties (denk aan het Paleis op de Dam) lijkt daar best mee te leven.
Van bezuinigingen op het gebied van beveiliging is geen sprake, terwijl dat de grootste post is. De beveiliging van de pleziertochtjes van de kroonprins en zijn gezin naar exotische oorden en buitenlands vastgoedbezit kost kapitalen.

Vermogensbelasting
Ook bij de betalingsregeling van vermogensbelasting is wazigheid troef. Rutte antwoordt in zijn brief aan Recourt dat artikel 40 van de Grondwet bepaald `dat vermogensbestanddelen van leden van het koninklijk huis, die dienstbaar zijn aan de uitoefening van het koningschap, niet worden meegenomen bij de berekening van de grondslag voor de vermogensrendementsheffing (dit is een onderdeel van de inkomstenbelasting).
De inspecteur van de Belastingdienst die de aanslag inkomstenbelasting oplegt, bepaalt welke vermogensbestanddelen dat zijn’. Helaas mag de belastinginspecteur daarover geen nadere mededelingen doen. De commissie Simons meende al in 1967 dat de inspecteur vast niet geneigd zou zijn tot een streng beleid jegens de koningin. Als er gerommeld wordt (en zo ja in welke mate) onttrekt zich dat geheel aan onze waarneming, maar dat de inspecteur het niet op een conflict met Hare Majesteit zal laten aankomen, laat zich raden.
We weten natuurlijk niet wat de belastingmoraal van onze koningin is, maar haar medewerking aan de bedenkelijke belastingconstructies van zus Christina en de familie De Bourbon de Parme doet het ergste vrezen. Ook blijft volstrekt onduidelijk op welk deel van het privévermogen de regeling slaat. Want wat is eigenlijk het deel dat nodig zou zijn om het koningschap op adequate wijze uit te oefenen? De regering vindt het vreselijk moeilijk dat vast te stellen. Stel je voor dat Beatrix je om de een of andere reden op de thee nodigt. Is dat dan een privé- uitgave van de koningin? Of juist niet? De regering komt daar dus niet uit en laat daarom belastingbetaling liever maar helemaal achterwege. Toch zou het `probleem’ door een eenvoudig declaratiesysteem kunnen worden opgelost, maar dat lijkt nu juist niet de bedoeling.

Obama, Merkel, Sarkozy en Cameron
Tot slot wil ik een banale vergelijking niet uit de weg gaan. Banaal, omdat het hier immers om democratische principes gaat en niet om geld. Wat doen een Beatrix of een Willem-Alexander voor hun uitkering? Het antwoord is simpel: gewoon koningin of kroonprins zijn. Hoe ze dat invullen is afgezien van een aantal verplichtingen grotendeels hun eigen zaak.
De verantwoordelijkheden van moeder en zoon steken (nog afgezien van het feit dat niet zijzelf maar de ministers daar vanwege de ministeriële verantwoordelijkheid voor opdraaien) wel heel schril af bij die welke staatshoofden als Obama, Merkel, Sarkozy, Cameron of zelfs Rutte dragen. Met de beloning is het al niet anders. Obama krijgt als president van zeg maar een beduidend groter land jaarlijks 400.000 dollar (ongeveer 265.000 Euro), Merkel 200.000, Sarkozy 230.000 en Cameron 208.000 Euro als vergoeding (koersen van begin november 2011).
Voor allen geldt dat daar nog (tamelijk bescheiden) onkostenvergoedingen bijkomen.  Maar hun vader, moeder, echtgenoot of eerstgeboren kind (met partner) moeten het allemaal zonder een staatsuitkering stellen. Mark Rutte krijgt zo’n 144.000 Euro per jaar. Inclusief vakantiegeld en eindejaarsuitkering. Bruto.  Zijn `B-component’ is ongeveer 40.000 Euro.

Dat zo’n armoezaaier pal staat voor het exorbitante inkomen van het staatshoofd getuigt van een onbaatzuchtig karakter.