Verklaring J&B
Geachte mr. Kaaks,
Onder verwijzing naar uw verzoek van maandag jl., verklaar ik hierbij het volgende naar aanleiding van het geschil tussen de familie Van Maasdijk en de heer Fasseur.
Juliana & Bernhard (J&B) van historicus Cees Fasseur is een buitengewoon leesbaar boek dat steunt op uitgebreid archiefonderzoek in Nederlandse archieven. Uniek is dat de heer Fasseur gebruik heeft mogen maken van het Koninklijk Huisarchief dat als formele privé-instelling slechts toegankelijk is voor onderzoekers die daarvoor speciaal toestemming hebben verkregen van de eigenaresse, H.M. de Koningin, om haar moverende redenen.
Van zijn visie op de beide hoofdfiguren in het hierboven aangehaalde werk heeft de heer Fasseur nooit een geheim gemaakt: in het openbare debat en op opiniepagina’s heeft hij zijn sympathie voor prins Bernhard regelmatig en onomwonden uitgedragen.
Men kan het daarmee wel of niet eens zijn, het onderstreept nog eens dat in de geschiedschrijving objectiviteit en waardevrije oordelen een illusie zijn, al zal vrijwel iedere moderne historicus zich inspannen het objectiviteitsideaal zo goed als mogelijk is na te streven. In J&Bis dat slechts matig gelukt. Soms wordt zelfs de indruk gewekt dat objectiviteit synoniem is met sympathie die in dit geval primair uitgaat naar de prins en pas in de tweede naar H.M. de Koningin. De prins-gemaal heeft evident de onverdeelde genegenheid wat soms heeft geleid tot onevenwichtige, bevooroordeelde passages in een boek dat niettemin door velen hogelijk wordt gewaardeerd.
De paragraaf over de zaak Duyff waarin de vermeende wapenhandel van de prins en zijn bemoeienis met het voormalige Nederlands-Indië wordt behandeld geeft de meest treffende voorbeelden van die vooringenomenheid. Archiefmateriaal dat de prins in een ander dan een sympathiek daglicht stelt, wordt genegeerd of weggewoven zoals ik uit eigen onderzoek heb kunnen constateren. De Duyff-kwestie wordt beschreven aan de hand van een aantal rapporten van de Koninklijke Marechaussee met de strekking waarvan de heer Fasseur zich duidelijk niet kan of wil verenigen. De inhoud van de rapportages is niet altijd in heldere bewoordingen gesteld en niet zelden roepen ze meer vragen op dan ze beantwoorden. Die vaagheid vereist veel extra onderzoek en dus tijd, temeer daar de rapporten veel potentieel verontrustende informatie bevatten. Die tijd heeft de auteur zichzelf niet gegund en dat heeft ernstige gevolgen gehad voor de uiteindelijke tekst van J&B.
In plaats van zijn research te verdiepen en te verbreden heeft de heer Fasseur ervoor gekozen om de rapporten te ridiculiseren en te bagatelliseren. Aan de grote bezorgdheid over het gedrag van de prins die uit de rapporten naar voren komt (en waardoor niet alleen de naam van het Koninklijk Huis maar ook die van de Nederlandse staat dreigde te worden bezoedeld) gaat hij geheel voorbij, terwijl het toch niet de minsten waren die hun grote bezorgdheid over het gedrag van de prins ventileerden: minister-president Willem Drees en zijn secretaris-generaal Cees Fock, de directeur van het kabinet van de Koningin, mevrouw M. Tellegen, de minister van Oorlog en niet in de laatste plaats zijn eigen echtgenote H.M. de Koningin.
De heer Fock wordt, net als de heer Van Maasdijk denigrerend afgedaan als een `Wichtigtuer’, de chef van de Marechaussee die verantwoordelijk was voor de rapporten is plotseling een gefrustreerde figuur die een `inlichtingenbureautje’ leidt (let op het verkleinwoord) en van daaruit een `uitzichtloze strijd’ voert, echter zonder de lezer te informeren waarom dat gevecht zo uitzichtloos was. Prof. Willem Duyff, een goede vriend van de prins maar door de Koninklijke Marechaussee opgevoerd als de centrale figuur in de affaire waarbij de naam van de prins herhaaldelijk in negatieve termen viel, wordt weggezet als de kwade genius. En dat niet alleen. Hij laat niet na te benadrukken dat hij verloederd is, aan de drank is geraakt, op vrouwen jaagt en uniformgeil is.
Toch hadden de rapporten, hoe onvolledig en zelfs verwarrend soms ook, gezien de namen van de vele beruchte illegale wapenhandelaren die erin voorkwamen, de onderzoeker moeten alarmeren. De hierboven aangehaalde bezorgde mensen (Drees c.s.) kenden die namen wél, wat extra voedsel gaf aan hun bezorgdheid. Het onderzoek ging immers primair over wapenhandel waarbij prins Bernhard via intermediairs zou zijn betrokken.
De heer Fasseur verzuimt curieus genoeg de identiteit van de genoemde personen na te trekken en voor de hand liggend nader onderzoek in buitenlandse archieven laat hij achterwege. Om een versleten maar in dit geval trefzekere uitdrukking te bezigen: `van de prins geen kwaad’. Ik vrees dat vanuit dat standpunt een beeld van de prins is geschetst die eerder op sympathie dan op gedegen, breed historisch onderzoek is gebaseerd. In laatste instantie heeft die visie geleid tot onnodige negatieve karakteriseringen van mensen die kritiek hadden op Zijne Koninklijke Hoogheid, de wenselijkheid van zijn activiteiten in twijfel trokken of een al dan niet vermeende kwalijke invloed op hem uitoefenden. Dat laatste wordt buitengewoon helder door de heer Fasseur zelf verwoord wanneer hij schrijft : ‘Het was bij de prins weer het gebruikelijke patroon: loyaliteit aan oude vrienden die vaak verkeerde vrienden waren of werden’ (mijn cursivering). Met andere woorden: de prins treft zelden blaam en als hij door eigen toedoen in een hachelijke situatie verzeild dreigt te raken wordt de verantwoordelijkheid, verwoord in negatieve kwalificaties die zonder meer als beledigend kunnen worden opgevat, afgewenteld op derden. Van objectiviteit is dan geen sprake meer.
Vastgesteld kan worden dat dit in het boek er onder meer toe heeft geleid dat Fasseur enkele derden niet alleen raillerend maar zelfs afbrekend heeft beschreven. Dit geldt in het bijzonder voor zijn beschrijving van de heer Van Maasdijk. Van Maasdijk is door Fasseur aangeduid als een intrigant met kwade en verraderlijke intenties, en wordt door hem aangeduid als onder meer: onrustzaaier, paard van Troje, man met “een boosaardig karakter”, “scheurmaker” in het huwelijk tussen H.M. de koningin en prins Bernhard etc. Deze typeringen en aanduidingen van Van Maasdijk zijn wetenschappelijk niet te verantwoorden. A fortiori, op grond van de feiten die mij uit eigen onderzoek bekend zijn, en ook aan Fasseur bekend behoren te zijn, kunnen deze kwalificaties en verdachtmakingen naar mijn overtuiging beslist niet worden gerechtvaardigd. Ik ben uiteraard bereid dit op verzoek voor de rechtbank als getuige deskundige onder ede te herhalen en nader toe te lichten.
Met vriendelijke groet,
Dr. Gerard Aalders.
Amsterdam, 27 januari 2010