Met een brisant voorwoord van de auteurs.

Op 5 mei 1945 begint een roerige periode in de Nederlandse geschiedenis, die wat betreft politieke manipulatie ongeëvenaard is.

Premier Beel, collaborateur van der Waals, vastgoedondernemer Zwolsman, prins Bernhard, verzetsman King Kong, crimineel Riphagen en dubbelspion Leonie Brandt spelen een rol in een reeks geruchtmakende schandalen en politieke affaires. Hoewel de landelijke pers uitgebreid onderzoek doet en zaken breed worden uitgemeten, blijft de ware toedracht schimmig.

Door een toeval raakt Willem Sanders in de naoorlogse poel van intriges, gekuip en gekonkel verzeild. Als chef van de Dienst Opsporing van het Bureau Nationale Veiligheid – voorloper van de Binnenlandse Veiligheidsdienst (nu AIVD) – heeft Sanders zich maar kort kunnen handhaven. De wijze waarop hij abrupt het veld moest ruimen blijkt intrigerend.

Historici Aalders en Hilbrink schreven een boek vol smeuïge verhalen over corruptie, spionage en misdaad in het naoorlogse Nederland. Hun onderzoek naar ‘De affaire Sanders’ leest als een thriller. De werkelijkheid blijkt opnieuw spannender dan de beste fictie.

Beide auteurs schreven ieder een brisant voorwoord waarin ze vertellen hoe ze bij de publicatie van dit spraakmakende boek op allerlei manieren zijn tegengewerkt door het bestuur van het RIOD (nu NIOD), minister-president Wim Kok en natuurlijk prins Bernhard die door het dolle heen was over de bekendmaking van zijn lidmaatschap van de Duitse Nazi partij.

Prins Bernhard bleef tot aan zijn dood ontkennen. In oktober 2023 bevestigde de oud-directeur van het Koninklijk Huisarchief het bestaan van de originele NSDAP-lidmaatschapskaart in het archief van de prins. Een onomstotelijke bevestiging van het feit dat Bernhard een perfide leugenaar was.

 

In strijd met de Grondwet

De vlucht van Wilhelmina was behalve in strijd met de Grondwet een geschenk uit de hemel voor de Duitse troepen. Anders dan de vorstin ons later wilde doen geloven was haar vertrek tot in de puntjes voorbereid.

De koninklijke familie vluchtte al enkele dagen na de Duitse overval naar Engeland. Juliana en haar twee dochters vertrokken eerst, een dag later gevolgd door Wilhelmina en het gehele kabinet. Twee dagen voor het uitbreken van de oorlog, op 10 mei 1940, had prinses Juliana nog beweerd dat zij en haar familie nooit zouden vluchten als er gevaar dreigde. Oranjes lieten het land niet in de steek. In feite hebben ze niet anders gedaan, zodra er gevaar dreigde: Willem de Zwijger en stadhouder Willem V, de vader van koning Willem I, kozen in respectievelijk 1567 en 1795 ook al het hazenpad en zelfs ten tijde van Troelstra’s vermeende revolutiepoging in 1918 stond het vluchtkoffertje van Wilhelmina en haar dochter klaar. Hier werd een eeuwenoude traditie voortgezet.

Verraad
Een groot deel van de bevolking toonde zich verbitterd over haar vlucht. Portretten van de koningin werden bij het vuilnis gezet en koninklijke ridderordes weggegooid. Velen vonden het een schande dat de Koninklijke Familie was gevlucht, terwijl soldaten nog hun leven waagden in de strijd tegen de Duitsers. De vlucht van koningin Wilhelmina was slecht voor het moreel. Velen hadden er maar een woord voor: verraad. Wilhelmina heeft dat naderhand pas aangevoeld. In haar autobiografie, Eenzaam maar niet alleen, die ze na de oorlog schreef, beweert ze dat ze het liefst samen met haar soldaten in de strijd tegen de ‘Moffen’ was gesneuveld. Maar ja, alles was anders gelopen dan ze had gedacht. Ze was zich ‘ten volle bewust’ van de ‘verbijsterende indruk’, die haar vertrek had gemaakt, maar ze had het gedaan omdat het landsbelang het eiste. Uitsluitend daarom – en daarom alleen – had ze zich verplicht gevoeld te vertrekken. Als mensen er schande van spraken dan moest dat maar. Ze had slechts gedaan wat ze als haar plicht zag: Nederland ontvluchten om het vanuit Londen te kunnen bevrijden.

Wilhelmina was geschrokken van de reacties op haar vlucht. Ze was gewend dat het volk alles van haar accepteerde en wat ze deed toejuichte. Het was zaak haar geschonden imago weer op te poetsen. Dat is uitstekend gelukt, dankzij een rammelend verhaaltje dat de Oranje-aanhang – weer helemaal getrouw de traditie – gretig slikte. Wilhelmina liet zich per auto naar Hoek van Holland brengen. De dappere Juliana die had beweerd nooit te zullen vluchten, zat toen al hoog en droog met Bernhard en haar beide dochters in Londen.  Tot haar verrassing zag Wilhelmina bij aankomst in de Hoek een Engelse torpedobootjager, de H.M.S. Hereward, aangemeerd liggen. Klaar voor vertrek.

De vraag is natuurlijk of die boot daar inderdaad zomaar lag – zoals Wilhelmina suggereert – of dat die door de Britse regering was gestuurd om haar op te halen. Dat laatste was het geval. Documenten uit Britse overheidsarchieven laten zien dat haar vlucht naar Engeland was voorbereid.

Zeeland

Hare Majesteit ging aan boord van de Hereward – die lag daar toch maar te liggen – en ze vertelde de kapitein dat ze naar Zeeland wilde. Dwars door de mijnenvelden heen. De kapitein vond het blijkbaar volstrekt normaal dat hij plotseling de Nederlandse koningin aan boord kreeg, die hem op de koop toe ook nog bevelen gaf.

Eenmaal onderweg wilde Wilhelmina contact opnemen met de commandant van de troepen in Zeeland, maar de kapitein verbood dat. Het was tegen zijn instructies. Ze heeft nog indringend op hem ingepraat, maar de kapitein bleef onverbiddelijk. ‘Goede raad was duur’, herinnerde Wilhelmina zich in Eenzaam maar niet alleen. Terug naar Hoek van Holland kon niet (waarom wordt niet duidelijk), maar ze kon evenmin door naar Zeeland. Toen besloot ze om maar gelijk naar Engeland over te steken. Volgens Wilhelmina mocht de kapitein haar volgens zijn instructies wel naar Engeland brengen, maar niet naar Zeeland. Dat impliceert dat de kapitein wel degelijk zijn orders heeft gehad en dat de Hereward niet toevallig in Hoek van Holland lag aangemeerd, zoals Wilhelmina ons probeert wijs te maken.

Dubbele bron
Thijs Booy, persoonlijk secretaris van Wilhelmina, heeft het vluchtverhaal ook beschreven in zijn boek De levensavond van Wilhelmina. Dat komt geheel overeen met dat van Wilhelmina. Mooi, een dubbele bron. Het verhaal van de koningin zal dus wel kloppen? Nou nee.
Booy was er zelf niet bij in 1940. Hij trad pas in 1953 bij Wilhelmina in dienst. Alles wat Booy over de koningin schrijft van vóór 1953 komt vrijwel zeker rechtstreeks uit de koker van zijn bazin. Hij trad ook op als ghostwriter bij Eenzaam maar niet alleen, dus hij kende haar verhalen uit den treure.

Wilhelmina had enorm moeite met schrijven, weten we van Booy; haar spelling beheerste ze evenmin vlekkeloos. Booy wel, en bovendien kon hij aardig vertellen. Tenminste, als je bereid bent zijn gedweep met zijn werkgever voor lief te nemen.
Volgens Booy zou Wilhelmina nooit een voet aan boord van het Engelse schip hebben gezet, als ze had geweten dat ze in Engeland terecht zou komen. Na aankomst in Harwich had ze geweigerd door te reizen naar Londen. Vanuit die kustplaats kon ze immers gemakkelijk weer snel terug naar Nederland om haar volk bij te staan, want dat was haar plan (beweerde ze).
Haar begeleiders hebben haar bij wijze van spreken de trein naar Londen in moeten sleuren. Het klinkt allemaal niet overtuigend. Eerst een klaarliggende boot in Hoek van Holland en dan plotseling ook nog een klaarstaande trein naar Londen, waar ze wordt opgewacht – alweer toevallig – door een erewacht om haar te verwelkomen. Het is allemaal té toevallig om nog toeval te kunnen zijn.

Maar er is meer: de particulier secretaris van Wilhelmina, François Van ’t Sant, heeft ruim op tijd uitgebreide voorbereidingen voor een snel vertrek naar het buitenland getroffen voor het geval Nederland zou worden aangevallen. Lange tijd was Bordeaux in Frankrijk het reisdoel, maar tenslotte zou het Engeland worden. Het staat eveneens vast dat Wilhelmina Van ’t Sant opdracht heeft gegeven haar in ballingschap te volgen, als het zover mocht komen. Financieel had ze haar vlucht ook voorbereid, zodat ze in ballingschap niet op een houtje hoefde te bijten. Kortom: Wilhelmina is met voorbedachten rade en volgens een voorbereid plan gevlucht.

 

Gruwelijke tijd
Als we Booy mogen geloven, brak er in Londen een gruwelijke tijd voor Wilhelmina aan. Ze had weliswaar nooit in een gevangenis of concentratiekamp gezeten, noch honger of kou geleden en al helemaal niet in de vuurlinie aan het front gevochten. Maar toch, beweert Booy, had ze tijdens de oorlog van alle Nederlanders het zwaarst geleden. Ze had zich zó ingeleefd in de vreselijke omstandigheden van haar landgenoten, zó onvoorstelbaar intens meegeleefd dat het leed van haar landgenoten haar eigen, persoonlijke leed was geworden. Daarom keerde ze volgens Booy naar Nederland terug ‘met duizenden doden op haar rug, verdronken strijders ter zee, gefusilleerde illegalen en vergaste joden’.

In haar toespraken voor radio Oranje heeft ze het echter nauwelijks over het lot van de joden gesproken. Wilhelmina heeft er een gewoonte van gemaakt geen controversiële onderwerpen aan te snijden. Zelden zei ze iets opruiends. Het meest opzwependst waarop we haar voor de microfoon van radio Oranje kunnen betrappen was: ‘slaat den Nazi op den kop’. Of Hitler van die ferme taal is geschrokken, weten we bij gebrek aan bronnen niet.

Wilhelmina was bang dat als mensen letterlijk gehoor zouden geven aan oproepen tot daadwerkelijk verzet  – wat tot represaillemaatregelen zou kunnen leiden – zij de schuld zou krijgen van eventuele executies. Dat wilde ze in geen geval. Haar enige doel was – hoe dan ook – terugkeren op de troon. Dat kon alleen als Hitler werd verslagen. Persoonlijk heeft Wilhelmina geen enkele bijdrage aan de bevrijding geleverd. Het leger, de luchtmacht en de marine van de regering in ballingschap waren te verwaarlozen. Voor de bevrijding van Nederland is Wilhelmina van geen betekenis geweest, al zou je het tegendeel gaan geloven als je de aan haar gewijde hagiografieën leest.

Wilhelmina was volkomen afhankelijk van Churchill en Roosevelt en die lieten zich allebei niets gelegen liggen aan een mevrouw die zo pijnlijk duidelijk had gemaakt dat ze van internationale politiek en van het oorlogsverloop niets begreep. Ze namen Wilhelmina niet serieus, al werd dat natuurlijk nooit hardop gezegd. Chris van der Klaauw, de minister van Buitenlandse Zaken in ballingschap, kon volgens zijn dagboeken bij tijd en wijle nauwelijks een gevoel van schaamte jegens Wilhelmina onderdrukken.

De vlucht was ook in strijd met de Grondwet. Die verbiedt namelijk dat de regering zijn zetel naar het buitenland verplaatst. Nederlands-Indië bijvoorbeeld had wel gekund, maar dat vond Wilhelmina niets. Ze is nooit van haar leven in Indië geweest. Ze vond het daar te warm en het was te ver weg. Smetvrees speelde eveneens een belangrijke rol. Je had daar in de Oost snel een enge ziekte te pakken. Londen lag haar beter, dus bleef ze daar.

Prinses Juliana werd met haar beide kinderen doorgestuurd naar Canada. De reden is duidelijk, al werd ook dat nooit hardop gezegd: de kroonprinses en haar kinderen mochten niet het geringste gevaar lopen. De hoogste prioriteit van ieder vorstenhuis is immers zijn eigen voortbestaan.  De kans om door een Duitse bom in Engeland te worden getroffen was minimaal, maar in Canada nihil. Dus verhuisde kroonprinses Juliana met Beatrix en Irene naar Canada.

Prins Bernhard bleef bij zijn schoonmoeder in Londen achter, waar volgens Wilhelmina zijn hulp hard nodig was om Nederland te bevrijden. Maar evenmin als de koningin zelf, heeft prins Bernhard – alle heldhaftige verhalen ten spijt – iets voor de bevrijding van Nederland betekend. Niet dat hij het niet druk had, maar dat betrof in de eerste plaats vrouwen, drank en uitgaan. De Britse koning George VI heeft ooit opgemerkt dat Bernhard de enige was die van de oorlog heeft genoten.

Had Wilhelmina en haar familie dan in Nederland moeten blijven? Waarom niet? De Deense koning vluchtte niet en liet zich iedere dag in Kopenhagen zien. Dat hield de moed erin. Zijn optreden werd door de bevolking gewaardeerd. De vlucht van Wilhelmina was slecht voor het moreel van de soldaten die nog doorvochten. Voor de Duitse invallers was het daarentegen een geschenk. Door te vluchten straal je uit dat de strijd is verloren. Een land zonder regering raakt snel stuurloos, wat het gemakkelijk maakt het te bezetten.

Absoluut bewind
In Engeland heeft Wilhelmina het grootste deel van haar tijd besteed aan wachten tot ze terug kon keren naar Nederland. Met haar ministers lag ze permanent overhoop. De ene ruzie was nog niet beslecht of de volgende diende zich alweer aan. Ook broedde ze plannen uit om bij terugkeer een absoluut bewind in te stellen waarbij de invloed van het parlement tot een minimum werd gereduceerd en zij vrijwel alle macht kreeg. Fasseur noemde haar dictatoriale streven met droge ogen ‘vernieuwing’. Tot Wilhelmina’s verbazing voelde het Nederlandse volk weinig voor haar ‘vernieuwing’. Ze was zo wereldvreemd dat ze nooit heeft gesnapt waarom Nederland geen koningshuis met vrijwel absolute macht (zoals in de tijd van koning Willem I en II) wilde.

Dit artikel verscheen in De Republikein, nummer 2, april 2022

Vrijdag 11 februari 2022 overleed Jaap van Doorn, mijn favoriete archivaris. Toen ik Jaap ontmoette werkte hij op het ministerie van Justitie. Hij was de droom van iedere onderzoeker. Je onderzoekaanvraag nam hij serieus; vaak tot ergernis van de leiding van Justitie. Jaap had een leidraad waar hij trouw aan vasthield. Als de archiefwet inzage niet verbood, mocht het.

Het zal eind jaren tachtig zijn geweest toen ik Jaap leerde kennen. Ik deed onderzoek naar onze eerst naoorlogse veiligheidsdienst, het Bureau Nationale Veiligheid (BNV). Ruim dertig jaar geleden was dat nog een gevoelige kwestie. De meeste archiefinstellingen waren daarom niet scheutig met het vrijgeven van materiaal. Zo niet Jaap. Uit het archief dat hij beheerde, dook hij fantastische documenten op. Tot ergernis van zijn werkgever, want als het materiaal tot een opzienbarende publicatie leidde in de vorm van een artikel of een boek werden er vragen in de pers en soms in zelfs de Tweede Kamer gesteld.

Kwesties om het koningshuis lagen helemaal gevoelig, met als gevolg dat de minister zich dan gedwongen zag vragen te beantwoorden die hij het liefst wilde omzeilen. Jaap kreeg dan de schuld want hij had het materiaal vrijgegeven. Ten onrechte natuurlijk want Jaap hield de archiefwet en de daarin gestelde bewaartermijnen nauwlettend in het oog. Als het op het randje was, gunde hij de onderzoekers het voordeel van de twijfel. Geen wonder dat die hem op handen droegen.  Van Jaaps kaliber waren er maar weinig. Hij was een man die de woede van zijn superieuren trotseerde om onderzoekers te geven waarop ze recht hadden.

Dat kon niet eeuwig goed gaan en dat deed het ook niet. Op een bepaald moment zagen zijn meerderen de kans schoon Jaap weg te promoveren naar een stille uithoek van het ministerie van Defensie. De gedachte zal zijn geweest dat hij daar weinig kwaad kon. Dat was nog niet het einde van de wraakoefening die door het ministerie van Justitie in gang was gezet. Bij een reorganisatie moest Jaap ook bij Defensie vertrekken. Hij koos toen voor vervroegd pensioen.

Ik heb de behandeling van Jaap altijd een schande gevonden. Op de ministeries is de geest waartegen Jaap zich verzette nooit veranderd. Nog steeds is iedereen bang zijn meerderen moeilijkheden te bezorgen. Het gevolg is dat iedereen de boel afhoudt en zich op zijn eigen eilandje terugtrekt. Dan loop je het minste risico. Waar we behoefte aan hebben zijn Jaap van Doorns of Japen van Doorn, daar ben ik nog niet uit. In ieder geval anti-bureaucraten zoals hij.

Stukken die hij niet vrij mocht geven volgens de archiefwet kreeg je niet. Zo hoort het ook. Jaap schonk je zijn vertrouwen en verwachtte dat dat niet beschaamd werd. Dat was wel eens moeilijk toen ik na verloop van tijd in mijn eentje naar de kelder ‘Geheim’ mocht, waar gevoelige stukken lagen. “Hier is de sleutel. Vangen!

Er stond een brandkast met daarin de geheimste stukken. Die kluis zat weliswaar op slot, maar één keer stond hij op een kier. De verleiding was enorm, maar ik heb er niet aan toegegeven. Vermoedelijk lag daar ook het stuk over premier Ruud Lubbers waar Jaap erg van geschrokken was. Meer dan dat heeft hij nooit prijs gegeven. Dat was tegen zijn principe. Zelfs geen hint in welke richting het stuk ging, heb ik uit hem weten te peuren. Was het #MeToo avant la lettre? Een crime passionel? Een politieke misdaad? Ik ben er nooit achter gekomen, hoewel ik alles heb geprobeerd.

Jaap kreeg in heel wat boeken een verdiend dankwoord. Ook in die van mij. Een boek, Leonie. Het intrigerende leven van een Nederlandse dubbelspionne heb ik aan Jaap opgedragen. Het boek is in het Duits vertaald – Duitsland was Leonies geboorteland – dus in de Heimat weten ze nu ook wie Jaap is, of helaas, was.

Op Justitie spitte ik voor mijn BNV-onderzoek talloze archiefdozen door. Telkens weer stuitte ik op de naam van een zekere Leonie Brandt-Pütz. Ik raakte geïntrigeerd en vroeg Jaap wie dat toch was, die Leonie. Zijn antwoord heeft me jaren werk bezorgd: ‘dat is een dame die ik ook met meer dan gewone belangstelling heb gevolgd’. Het gevolg was dat ik land en stad heb afgereisd om het verhaal over Leonie rond te krijgen. Het boek kwam in 2003 uit. Jaap was buitengewoon vereerd dat ik Leonie aan hem had opgedragen. Ik vond dat hij het gewoon had verdiend. Zonder hem was dat boek er nooit gekomen. Ik zal Jaap daar altijd dankbaar voor blijven.

Na werktijd, dronken we graag een glas. Nou ja, glazen. Wie Jaap heeft gekend, zal nooit geloven dat we het bij één glas hielden. We hadden een favoriete kroeg om de hoek bij Justitie maar we beperkten ons zeker niet tot dan ene café. Na de nodige drankjes vroeg ik Jaap soms tussen neus en lippen hoe het nou ook al weer zat met die Lubbers. Hij is er nooit ingetuind. Zelfs niet als ik wat extra whisky in hem goot. Dat geheim heeft hij met zich meegenomen.

 

 

Als Amalia op 7 december 2021 jarig wordt, verandert er niets. Althans dat mogen we hopen voor haar. Ze is dan wel het enige meisje in Nederland dat kan bogen op een biografie, hoewel dat een groot woord is voor het beperkte aantal pagina’s dat
Claudia de Breij over haar nieuwe vriendin heeft afgescheiden.

Van alle kanten wordt mij gevraagd of ik het ga lezen. Nee, dat ga ik niet doen. Ik lees nooit reclamedrukwerk.  Toen ik een aantal krantenberichten over het boekje had gelezen, wist ik wel wat er in stond. Ik liet me zelfs overtuigen dat Amalia een fantastische meid is met een bijbaantje in een strandtent.

Natuurlijk heb ik niets tegen Amalia, noch tegen haar zusters of haar vader en in iets mindere mate haar moeder. Het zijn allemaal slachtoffers van de grondwet, die hen opschepen met het koningschap en ons met de monarchie. Ik weet niet wat erger is; zelf denk ik het laatste.

Amalia heeft trouwens gezegd dat ze de glamour rond het koningschap wel leuk vindt. Gelukkig niet het gemekker dat het zo vreselijk zwaar is. Ze geeft haar leven aan Nederland, zei ze ook, wat natuurlijk een stuk minder drastisch is dan haar leven geven voor Nederland. Haar over-overgrootmoeder, koningin Wilhelmina, verlangde daar zelfs naar: ‘Was ik maar op de Grebbeberg gestorven’, verzuchtte ze toen ze na een smadelijke vlucht in mei 1940 comfortabel in Londen vertoefde.

Het gaat me hier niet om Amalia’s biografietje, maar om haar aanstaande verjaardag. Dan wordt ze meerderjarig en mag ze de troon bestijgen. Daar heeft ze nu nog geen zin in en van mij hoeft het nooit.  Maar als haar vader binnenkort onder de tram mocht komen of anderszins het leven laat bij een fataal ongeluk wordt Amalia koningin. Nederland zou in dat geval internationaal voor paal staan met een tienermeisje als staatshoofd.

Amalia heeft in dat geval liever dat haar moeder dan een jaar of wat regentes wordt en de koninklijke taken voor haar waarneemt. Dat is ook helemaal niet moeilijk. Iedereen kan het maar niemand – behalve de eerstgeborene in het koninklijke gezin – mag het.  Of de eerstgeborene dom of intelligent is, maakt niet uit. Het leven bestaat uit handtekeningen zetten onder wetten (die je niet eens hoeft te lezen, als je geen zin hebt), wuiven naar het publiek, benoemen en ontslaan van ministers (een formaliteit van eens in de vier jaar, tenzij een kabinet valt) en nog een paar vrij onbenullige dingen.

En uiteraard klagen dat je te weinig privacy hebt en zo keihard moet werken dat je wel een speedbootje van 2 miljoen hebt verdiend, zoals Máxima met droge ogen aan Matthijs van Nieuwkerk vertelde in een volstrekt onbenullig interview.

De RVD waakt ervoor dat er geen onvertogen woord over het koningshuis naar buiten komt. Dat gold voor het Van Nieuwkerk-interview, maar ook voor het boekje van De Breij. Ze vertelde dat ze nauwelijks iets hoefde te schrappen. Dat geloof ik direct. Als je jezelf zelfcensuur oplegt en alleen gezellige vragen stelt, hoeft de RVD het rode potlood nauwelijks te hanteren.

Nog even terug naar haar 18e verjaardag en een eventueel fataal ongeluk van haar vader. We krijgen in dat geval een tiener op de troon. Weliswaar met een gymnasiumdiploma, maar dat staat – gezien de taken die haar te wachten staan – gelijk met paarlen voor de zwijnen. Voor die zwijnen krijgt ze trouwens ruimhartig subsidie, als de beesten tenminste op kroondomein Het Loo vertoeven. Voor haar koningin zijn, krijgt Amalia een jaarlijkse ‘uitkering’ van ruim een miljoen euro, plus vele miljoenen voor personeel en andere kosten.

Verantwoordelijkheid draagt ze niet. Die hebben de ministers overgenomen. Ze kan beweren en doen en laten wat ze wil, ze kan niet verantwoordelijk worden gesteld. En dat voor meer dan een miljoen per jaar. Een president als Biden of Macron, met een tikkeltje meer verantwoordelijkheid voor het wel en wee van hun landen, krijgen jaarlijks circa 350.000 euro.

Ze krijgt ook gratis een werk- en een woonpaleis tot haar beschikking. Voor het onderhoud van het meubilair krijgt ze jaarlijks een bedrag van in de tonnen, terwijl de overheid het feitelijke onderhoud voor zijn rekening neemt. Afgezien van een stroom aan subsidies, zoals voor Het Loo en het Koninklijk Huisarchief, krijgt ze haar eigen trein, auto’s, een luxe touringcar en paardenstallen. Natuurlijk mag ze gratis gebruik maken van het regeringsvliegtuig en als dat niet beschikbaar is van een Gulfstream of een ingehuurd toestel.

Ons tienerstaatshoofd wordt dus wel heel erg in de watten gelegd, zonder dat er iets noemenswaardigs tegenover staat. Overigens gaat dat argument niet alleen voor tieners maar voor alle leeftijden op: het koningschap is een zwaar overbetaalde functie zonder enige verantwoordelijkheid. En tot in de vezels ondemocratisch want ons staatshoofd wordt niet gekozen. De wieg bepaalt wie hier staatshoofd wordt.

Wie dat beseft, wordt vanzelf republikein.

Waar is Nescio?

Dagelijks maak ik een wandeling (‘dodenmars’) over de Nieuwe Ooster, de begraafplaats in de Watergraafsmeer op loopafstand van mijn huis.
Een vredige, prachtige plek aan de rand van de Meer. Je komt er nog eens iemand tegen, al valt alleen van de grafsteen af te lezen wie je voor je hebt,  of liever gezegd onder je.  Bij Nescio loop ik regelmatig even langs om dag te zeggen.

Op de Ooster krioelt het van bekende namen: schilders, schrijvers, dichters, musici, fotografen, cartoonisten, burgemeesters en ga zo maar door. Nescio (J.H.F. Grönloh, 1882-1961), beroemd van novelles als Dichtertje, Titaantjes en De Uitvreter, ligt er al 60 jaar. Zijn graf ligt vlak tegen Betondorp aan en is onacceptabel verwaarloosd. Ik erger me daaraan.

Op mijn dodenmars passeer ik Potgieter, Perk, criticus Kees Fens en diverse verzamelgraven van leden van het Leger des Heils (majoor Bosshardt ligt er ook), die daar in alle rust de Jongste Dag afwachten.

Van fotograaf Jacob Olie ligt er alleen maar een steen, het graf is leeg. De schilders Breitner en Witsen liggen, met hun echtgenotes, gezamenlijk in een graf. Van een afstandje houdt burgemeester Eberhard van der Laan een oogje in het zeil.

Dichter Ed Hoornik heeft een steen met een bolvormige uitholling waarin altijd water staat, zodat je de ingegraveerde spreuk bijna nooit kunt lezen. Een eindje verder ligt Mies Bouhuys, zijn echtgenote, vlakbij het graf van Theun de Vries.

De laatste rustplaats van Frans Pointl (‘de kip die over de soep vloog’) is opgesierd met een vrolijk ‘Eindelijk verlost van de mensheid’. Het zal je buurman op de Ooster maar wezen.

Bij het graf van J.B. van Heutsz mompel ik altijd een verwensing. Generaal Van Heutsz was de lieveling van koningin Wilhelmina omdat hij op Atjeh hele dorpen had uitgemoord. Wilhelmina vond dat die inlanders een lesje hadden verdiend en was met de generaal in haar nopjes. Hier past, ook postuum, een scheldwoord. Zijn graf, of beter gezegd mausoleum, is van een afzichtelijke smakeloosheid.

Maar goed, Nescio. Bijna dagelijks kom ik langs een van de beide huizen die hij op de Linnaeushof in Amsterdam heeft bewoond. Zijn graf, waar hij met dochter en echtgenote ligt, passeer ik regelmatig en ik sta dan even stil.

Maar een paar weken geleden kreeg ik een schok: Nescio was weg. Althans zijn grafsteen. Foetsie. Geen spoor. Het was weliswaar vakantietijd, maar dat kon niet de reden zijn. Als stille getuige lag er een spade, maar ook aan de omgewoelde aarde zag ik dat er wat aan de hand was. Ik begreep er niets van.

Hij zou hem na 60 jaar toch niet zijn gesmeerd? Grafroof? Grafschennis? Of zou zijn steen ter restauratie zijn afgevoerd? Dat zou hoog tijd worden, want die was, zoals gezegd, ergerlijk verwaarloosd.

Ik vertrouw erop dat zijn zerk er binnenkort weer in volle glorie staat. Geheel gerestaureerd. Want de gemeente Amsterdam zal het toch niet in haar botte harsens hebben gehaald het graf te ruimen?

Ze is ertoe in staat, maar ik ga van dat schrikbeeld vooralsnog niet uit.

Nescio moet terug!