Berichten

In het boek van Flip Maarschalkerweerd, De achterblijvers, staat in een noot dat de lidmaatschapskaart van prins Bernhard altijd in zijn archief heeft gelegen. Bernhard ontkende tot zijn dood lid te zijn geweest van de Duitse nazipartij.
Een flagrante leugen, zoals nu opnieuw blijkt. Al in 1996 publiceerden Coen Hilbrink en ik in de Affaire-Sanders de feiten over Bernhards naziverleden. De minister-president Wim Kok greep op verzoek van Bernhard in en het bestuur van het RIOD (nu NIOD), waar ik toen werkte, ging direct door de knieën.
Het verhaal lekte uit naar de pers en ook in de media heeft het bestuur mijn collega en ondergetekende voor onbekwaam uitgemaakt en in feite belasterd. Er moest meer onderzoek komen. De vertraging van publicatie van de Affaire- Sanders liep op tot bijna een jaar. De aanpassingen die we uiteindelijk deden waren miniem: 24 puntjes van ondergeschikt belang (zie onderaan). Uiteindelijk zag de gepubliceerde tekst er als volgt uit:

Cover ups leken haast een doel op zichzelf, zo bleek in 1948 ook toen plotseling documenten opdoken in verband met het lidmaatschap van prins Bernhard van de Duitse nazipartij. In de zomer van 1948 ontstond ambtelijke beroering toen het Nederlands Beheersinstutuut (NBI), na de oorlog onder andere belast met het beheer van in beslag genomen Duits vermogen, uit de Verenigde Staten een lijst ontving met namen van leden van de NSDAP die in Nederland woonachtig waren geweest. Tot hun schrik ontdekten ambtenaren van het NBI daarop ook de naam van prins Bernhard. In een poging de schade zoveel mogelijk te beperken, stuurde het ministerie van Buitenlandse Zaken haar medewerker, de heer C. Adriaanse, naar de Amerikaanse ambassade in Den Haag. Namens de Nederlandse regering verzocht hij met klem om de naam van de prins van de lijst te schrappen.

Prins Bernhard was, zo luidde Adriaanses verklaring, destijds uitsluitend lid geworden om zijn vliegbrevet te kunnen halen. Het partijlidmaatschap zou daarvoor een vereiste zijn geweest. Maar een garantie voor een succesvol examen was het Mitglied­schaft kennelijk niet, want het zou nog tot begin 1941 duren voordat Bernhard zijn wens, het vliegbrevet, in vervulling zag gaan. De ironie van de geschiedenis wil, dat zijn droom pas bewaarheid werd in Engeland, waar hij toen als balling ver­bleef. De Amerikaanse ambassade bracht het verzoek van de Nederlandse regering over aan het State Department in Washington. Het antwoord uit de Amerikaanse hoofdstad was weinig bemoedigend. De prins kwam ook voor op de wereldlijst van NSDAP-leden (de Consolidated World List) en het was ondoenlijk om alle reeds verspreide lijsten aan te passen door zijn naam te schrappen en ze opnieuw uit te geven. Maar als de lijst ooit zou worden vervangen, kon het verzoek om prins Bernhards naam te schrappen welwillend in overweging worden genomen.

Het dossier van het State Department over het lidmaatschap van de prins bevat zowel kort na de oorlog gemaakte kopieën van stukken uit het archief van de ledenadministratie van de nazipartij als naoorlogse correspondentie over de vraag of prins Bernhard van de genoemde lijst kon worden verwijderd. De correspondentie van de NSDAP uit de jaren dertig bevat stukken over achterstallige contributie, opzegging van het lidmaatschap en een niet ingeleverde lidmaatschapskaart. In het desbetreffende archief, inmiddels onder­deel van het Duitse Bundesarchiv, is ook een ledenlijst van de NSDAP aanwezig, waarop prins Bernhard te midden van enkele familieleden staat vermeld als lid van de partij (Mitglieds-Nr. 2 583 009). Op dezelfde vindplaats is een cartotheek aanwezig, met daarin twee kaartjes inzake de prins, met gegevens over contributiebetaling van oktober 1934 tot juni 1935. Ook bevat het dossier een afschrift van een brief, gedateerd 9 september 1936 (een dag na de officiële verloving van prinses Juliana en prins Bernhard), luidend:

Dit is een getypte kopie. Daarom ontbreekt de handtekening.

“Ich erkläre hiermit meinen Austritt aus der NSDAP und bevollmächtige Herrn Heinrich Langenheim Pg[Parteigenosse], sämtliche damit verbunden Formalitäten und schwebende alte Angelegenheiten für mich zu erledigen.”

De handtekening van prins Bernhard ontbreekt op dit stuk; ook door het ontbreken van een aanmelding in het overigens incomplete archief kan niet definitief worden bewezen dat prins Bernhard zich persoonlijk heeft aangemeld of afgemeld. Inmiddels mag het feitelijke lidmaatschap als zodanig als vaststaand worden beschouwd.

Ruim een jaar later, op 18 september 1937, was zijn ontslag uit de partij definitief geregeld. Weliswaar vermeldt een document dat hij op 8 januari 1937 – dus een dag na zijn huwelijk met prinses Juliana – definitief was ausgetreten, maar deze Austretung was een administratieve maatregel van het partijapparaat. Voor een officiële bedankprocedure was een bedankbrief, inclusief de ingeleverde partijkaart, nodig. Volgens de uitgebreide correspondentie die zich over de lidmaatschapskwestie ontspon had de officiële verwijde­ring van de prins uit de partij nogal wat voeten in aarde. Zijn vriend en huisgenoot Heinrich Langenheim had zich niet werkelijk gehaast om de zaak af te wikkelen. Bovendien waren alle pogingen van de partij om de lidmaatschapskaart van de prins terug te krijgen op niets uitgelopen. Het langdurige gehannes rondom dit lidmaatschap had een aantal oorzaken.

In de eerste plaats was er sprake van een bijzonder geval met mogelijke politieke implicaties omdat prins Bernhard in het huwelijk zou treden met de toekomstige Neder­landse vorstin. Er bestonden wel vermoedens dat de aanstaande bruidegom partijlid was, maar aanvankelijk kon niemand een Bernhard zur Lippe plaatsen. Toen dit min of meer was opgehelderd, rees de vraag of de gegevens wel op de juiste zur Lippe betrekking hadden, want meer leden van deze familie waren lid van de NSDAP, waaronder één met een sterk gelijkende naam, Leopold Bernhard. De mogelijkheid dat hier een naam was omgedraaid, of zelfs dat er sprake was van een broer, kon niet worden uitgesloten. Uit de gevonden correspondentie blijkt, dat men aanvankelijk bij de ledenadministratie inderdaad de fout van broersverwisseling heeft gemaakt. Daarom waren we op onze hoede toen we deze Leopold Bernhard zur Lippe als NSDAP-lid tegenkwamen. Maar zowel de datum van toetreding (1 februari 1932) als het registratienummer (891 529) sloten iedere vorm van verwarring uit. Prins Bernhard bleek een volle neef van deze Leopold Bernhard.

Toen de juiste Bernhard zur Lippe na enig speurwerk door de ledenadministratie was gevonden, kon men daar weinig anders doen dan constateren dat de prins inmiddels vanwege zijn huwelijk het Nederlandse staatsburgerschap had verworven. De partijbe­stuurders wisten nu evenwel wat hen te doen stond. In een Schnellbrief (19 november 1936) aan de Gauleitung Gross-Berlin der NSDAP schreven ze:

“Nachdem nun nicht anzunehmen ist, dass der künftige holländische Prinzgemahl seinen Wohnsitz im Deutschen Reiche beibehält und nachdem, wie dieser Tage aus der Presse zu ersehen war, sich derselbe bereits vom Führer in Berlin verabschiedet hat – also nach Holland übersiedelt – besteht die Notwendigkeit, dass dieser Parteigenosse nunmehr seinen Austritt aus der NSDAP vollzieht.”

Een dringende afhandeling van de zaak was volgens deze brief gewenst, maar alle pogingen om Bernhard zijn partijkaart te laten inleveren, liepen op niets uit. Toen Bernhard omstreeks augustus 1937 in zijn geboorteland vertoefde, werd onmiddellijk Langenheim op hem afgestuurd met de opdracht de partijkaart van de prins in te nemen. Hij slaagde niet. Op 18 september van datzelfde jaar gaf de partij haar vruchteloze pogingen op en verklaarde ze de partijkaart ongeldig. Naar ’s prinsen achterstallige partijcontributie van RM 44.10 (hij had van 1 augustus tot 31 december 1935 niet of te weinig betaald) kon de partij eveneens fluiten, zoals de Gauschatzleiter van de afdeling Berlijn in een brief van 14 april 1937 spijtig constateerde. Langenheim, die ook opdracht had gekregen om het geld te incasseren, had evenmin succes geboekt.

Achteraf staat nog te bezien of er veel bijzonders aan de hand geweest is. Het lidmaat­schap van de nazipartij was in de jaren dertig niet ongewoon voor iemand met een achtergrond als prins Bernhard en enkele van zijn familieleden waren hem ook voorge­gaan. Leden van de Duitse adel traden al in het voorjaar van 1933 toe tot de SA en SS, in het bijzonder in elitaire Reiter-SS en Motor-SA formaties, zo ook de prins. Via deze genazificeerde ruiter- en autosportverenigingen vond een aantal leden vervolgens de weg naar de NSDAP. De NSDAP had zich in de jaren dertig op legale wijze van de politieke macht meester gemaakt en zij was ten tijde van het lidmaatschap van de prins geen verboden of criminele organisatie. Aan dat lidmaatschap was hoe dan ook ruim voordat de oorlog uitbrak een einde gekomen. Waar het in 1948 om draaide was dat de naam van de prins werd gerelateerd aan een organisatie die op dat moment wél in een uiterst kwade reuk stond.’[1]

  [1] Bronnen: National Archives, Washington, RG 59, General Record of the Department of State Decimal File 1945 – 1949, Box 6435, Folder 856.00B / 12-1047, diverse brieven en afschriften van correspondentie over het lidmaatschap van prins Bernhard; idem, WNRC, The Hague Embassy Confidential Files 1948, Box 13, Folder 711.3, Herman B. Baruch aan Secretary of State, 23 juni 1948, ‘Inclusion of Prince Bernhard in List of NSDAP Members Residing in the Netherlands en idem, brief Department of State aan de Amerikaanse missie, den Haag, 10 augustus 1948.

De gevonden brief van prins Bernhard is een afschrift (dus géén kopie) en zijn handtekening ontbreekt derhalve. In het Bundesarchiv, Zweigstelle Zehlendorff te Berlijn is behalve een kopie van deze machtiging, een leden­lijst aanwezig waarop de naam van prins Bern­hard, te midden van een aantal familie­leden, staat vermeld als partijlid (2583009). In datzelfde archief zijn ook gegevens over zijn contributiebetaling te vinden van oktober 1934 tot juni 1935. Er kan niet met 100 procent zekerheid worden bewe­zen dat hij zichzelf heeft aan- en afgemeld maar het feitelij­ke lidmaat­schap als zodanig moet als vaststaand worden be­schouwd.

Voor het lidmaatschap van SS- en SA-organisaties: Hatch, Prins Bernhard, pp. 56-57 en De Jong, Koninkrijk, Deel 1, pp. 577-578. De Jong baseert zich deels op Hatch en deels op eigen interviews met de prins uit 1956.

Voor de toetreding van de adel tot de partij en haar nevenor­ganisaties: Von Aretin, Der bayerische Adel, pp.554-556 en H. Höhne, Der Orden unter dem Totenkopf, pp.127-135. Over vroege SA en SS: Wolfgang Petter ‘SA und SS als Instrumente national­sozialis­tischer Herrschaft’ in: Karl Dietrich Bracher/Manfred Fun­ke/Hans-Adolf Jacobsen (Hrsg.) Deutschland 1933-1945. Neue Studien zur nationalsozialistischen Herrschaft, pp. 76-94. L.1867, a,b,c,d, en L.1866, L. 1868

Het bestuur berichtte de pers dat het boek onwetenschappelijk was en dat nader onderzoek vereist was. Om die suggestie kracht bij te zetten werd publicatie telkens opnieuw vertraagd. Op onderstaande 24 punten is de tekst op last van het bestuur gecorrigeerd dan wel aangevuld:

‘p.93. `eenmansguerilla’ veranderen in `vete’

p.96. `tweede’ oorlogskabinet: moet zijn `derde’

p.100 toevoegen: `najaar 1945′ en `gekozen’ voor parlement

p.101 toevoegen: `politieke tegenstellingen en persoonlijke animositeit binnen het BNV’

p.102/103 Nederlandse Unie. Bank komt met tekstvoorstel

p.110 Vondelkerk = Koepelkerk

p.111 J. Somer = J.M. Somer

p.112 `voorman’ wordt `voorzitter’ (Vorrink),

p.122 `nooit’ veran­deren in `heel lang niet’

p.113 `Staatssecretaris’ wordt `Secretaris Generaal’

p.118 uitspraak Den Uyl over Bernhard (die zijn vrienden niet altijd even nauwkeurig koos) in noot verantwoorden. `Bister­feld’ = `Biesterfeld’

p.118 toevoegen: `volgens Kluiters’

p.118 toevoegen: `Voor de historicus is het jammer dat het onderzoek van de PEC zich om constitutionele redenen niet kon uitstrekken tot leden van het Koninklijk Huis.’

p.126 brief van De Jong aan Tiemens apart vermelden in al be­staande noot (De Graaff, Spion in de Tuin).

p.132 Bernhard aanvullen met SS en SA-lidmaatschappen.

p.142 H.P. Linthorst Homan = J. Linthorst Homan

p.150 `later’ wordt `voormalig’

p.160. Re Vorrink toevoegen:`Wel vervulde Vorrink gedurende korte tijd de functie van regeringsgevolmachtigde in algemene dienst. In deze functie die betrekking had op de Bijzondere Rechtspleging kwam hij in conflict met minister Kolfschoten van Justitie en was hij genoodzaakt ontslag te nemen.’

In al bestaande voetnoot toevoegen: `Duynstee p…’

p.177 Kamervoorzitter, niet voorzitter KVP (Romme was voor­zitter KVP; p. 193)

p.203 `ordinair’ wordt `traditioneel’

p.210 toevoegen: `Beel als hoogste chef en politiek verant­woordelijke’

p.220 functies weergeven van de drie leden van de Commissie Wijnveldt.

p.231 (eventueel toevoegen) `zeer gerenommeerde advocaten’ (mrs Mout & de Pont)

p.235, noot 232 naam van notulist toevoegen (waarschijn­lijk Mr. van Nynatten)’

Bernhard grijpt in.
Tijdens een recent interview vroeg NRC het Hoofd Onderzoek van het NIOD of het koningshuis zich wel eens met onderzoek van het instituut had bemoeid. ‘Nee, niet echt’, antwoordde Het Hoofd tegen beter weten in. Hoezo ‘niet echt’? Als prins Bernhard het NIOD onder druk zet en bovendien de minister-president voor zijn karretje spant om publicatie van een boek te dwarsbomen, is er sprake van directe bemoeienis. Pijnpunt was dat ik in De affaire-Sanders harde bewijzen voor Bernhards lidmaatschap van de Duitse nazipartij had aangedragen.

NRC wees Het Hoofd erop dat ik in Het Instituut (2019) had beschreven hoe het NIOD was gezwicht voor de druk van Bernhard. Het Hoofd antwoordde dat hij ‘grote vraagtekens’ bij mijn weergave zette; ‘verder wil ik er niet te veel over zeggen.’ Toen Het Instituut uitkwam weigerde hij ook al commentaar met de smoes dat het in strijd zou zijn met de ‘privacy’. Dat Het Hoofd er niets over kwijt wilde, had alles te maken met zijn eigen, niet fraaie, rol in de kwestie.

Ook het bestuur van het NIOD, met daarin prominenten als historicus Jan Bank en de ‘vader’ van het CDA, Piet Steenkamp, heeft zich wel degelijk laten koejeneren door het koningshuis. De affaire-Sanders kwam een jaar later uit dan gepland omdat het bestuur geen noemenswaardig verzet bood tegen de druk van Bernhard. En passant werd zo ook de wetenschappelijke onafhankelijkheid van het NIOD te grabbel gegooid.

Leugenaar
Bernhard bleef zijn NSDAP-lidmaatschap hardnekkig ontkennen. Hij was woedend dat ik met hard bewijs kwam dat hem als leugenaar ontmaskerde. Je mag van het bestuur van je eigen instituut verwachten dat het zich achter zijn onderzoeker opstelt, maar het tegendeel was het geval. De boodschapper kreeg de schuld; de dader ging vrijuit.

De uitgave werd opgeschort omdat een grondige revisie van het manuscript noodzakelijk zou zijn. Opeens – met dank aan Bernhard – was de inhoud niet langer wetenschappelijk verantwoord en bovendien zou het boek mank gaan aan slechte onderbouwing. Dat de toenmalige directeur het manuscript met een enthousiaste brief bij het bestuur had aanbevolen – dat volgens het protocol toestemming voor publicatie moest geven – deed er niet meer toe. Dat de directeur zo impliciet geschoffeerd werd nog minder. Tegenover de buitenwereld beweerde het NIOD dat de auteurs (ondergetekende en co-auteur Coen Hilbrink) zwoegden om de tekst aan te passen. Dat was pertinente onzin, maar als het om Bernhard ging, was geen smoes te gek.

Steenkamp heeft nog tevergeefs geprobeerd uitgeverij SDU te bewegen het boek terug te trekken. Dat was weliswaar vervelend voor de auteurs maar die kwamen er vast wel overheen. Bernhard moest worden ontzien; hij had een broze gezondheid, die hem overigens niet belette de directeur en Het Hoofd telefonisch te belagen.

NSDAP
De situatie werd nog grimmiger toen Bernhard Wim Kok bewoog zich met de kwestie te bemoeien. Afzien van publicatie was wegens ophef in de pers geen optie meer. Dat zou neerkomen op censuur en daar doen we in dit land niet aan. Aan de tekst van het boek is uiteindelijk vrijwel niets veranderd. Op verzoek van het bestuur heb ik slechts toegevoegd dat veel leden van de Duitse adel, evenals Bernhard, NSDAP-lid zijn geweest. Overbodig, maar niet in strijd met de waarheid. De bedoeling was uiteraard dat die ‘verzachtende omstandigheid’ zijn lidmaatschap in een iets milder daglicht plaatste.

Dat het NIOD tot tweemaal toe heeft geweigerd op Het Instituut te reageren is alleszins begrijpelijk. Het is namelijk gebaseerd op brieven, memo’s en rapporten die intern over de kwestie zijn geschreven. Er viel niets te ontkennen en zelfs de gruwelijke standaardzin van de hedendaagse communicatie-experts ‘zich niet in de situatie te herkennen’ was geen optie. Dan maar liever geen commentaar.

Deze column verscheen eerder in De Republikein, nummer 3, september 2022.