Een prijs vernoemd naar een koning die zijn land in financiële chaos achterliet is ongepast.

Het Cultuurfonds kreeg een nieuwe naam na ophef over het nazilidmaatschap van prins Bernhard. Hoog tijd om ook de Koning Willem I Prijs te herdopen.

Koningin Máxima reikt komend voorjaar samen met DNB-president Klaas Knot weer de prijs uit voor verdienstelijk ondernemerschap: de Koning Willem I Prijs. In navolging van de naamswijziging van het Prins Bernhard Cultuurfonds moet ook deze prijs een andere naam krijgen. Koning Willem I verbinden met duurzaam ondernemerschap is namelijk een gotspe.

In principe reikt de Koning Willem I Stichting elke twee jaar de prijs uit aan een grote Nederlandse onderneming in de categorie Grootbedrijf (meer dan 250 werknemers) en MKB (minder dan 250 werknemers). De website van de stichting rept van de ‘Oscars van het Nederlandse bedrijfsleven’. Daar blijft het niet bij: ‘De Koning Willem I Prijs is de meest prestigieuze bekroning voor moedig, veerkrachtig en duurzaam ondernemerschap.’

De prijs bestaat sinds 1958 en is ingesteld door De Nederlandsche Bank en aan het bedrijfsleven verbonden organisaties. De prijs heeft ‘koning-koopman’ Willem I (1772-1843) als naamgever, die koning was van 1815 tot 1840. Evengoed liet Willem zijn koninkrijk achter in een gigantische economische en financiële chaos.

In de tijd dat de prijs werd ingesteld was het koningshuis nog min of meer heilig. Maar sinds 1958 zijn er heel wat studies over het reilen en zeilen van Nederland onder Willem I verschenen. Daaruit ontstaat het beeld dat de koning er een knoeiboel van maakte, al staat daar een aantal verdienstelijke projecten tegenover. Willem I deed er bijvoorbeeld goed aan te investeren in kanalen, mijnen, wegen, textielnijverheid en stoomvaartmaatschappijen. Maar zijn durf om te vernieuwen ‘ging samen met overdreven verwachtingen op grond van kleine successen en een zucht tot speculatie,’ aldus biograaf Jeroen Koch.

Koning Willem I heeft het land met de beste bedoelingen uit een economische crisis proberen te halen. Dat verhinderde niet dat hij Nederland uiteindelijk in een totale chaos achterliet. Na zijn abdicatie in 1840 ‘vluchtte’ hij naar Berlijn, waar hij in 1843 zou overlijden.

De koning was een harde werker; dag en nacht in de weer voor Nederland én zijn eigen fortuin. Onderscheid tussen beide maakte hij niet of nauwelijks. Hoe groot zijn aandeel in het opvijzelen van de economie is geweest valt daarom moeilijk aan te wijzen. Ondanks een grondwet had hij vrijwel absolute macht. Willem I profiteerde niet in de laatste plaats zelf van de toenemende economische bedrijvigheid.

Maar zijn investeringsdrift bracht Nederland op de rand van de financiële afgrond; ons land dreigde zelfs bankroet te gaan. De staatsboekhouding manipuleerde hij naar eigen believen. De Kamer kon aan zijn financieel-economisch beleid geen touw vastknopen. De vraag is of hij zélf nog enig zicht had op de financiële warboel die hij had gecreëerd.

Zijn autoritaire stijl van regeren had ook tot gevolg dat de Zuidelijke Nederlanden zich van de Noordelijke Nederlanden afsplitsten, waardoor het koninkrijk in tweeën werd gesplitst. Willem wilde de afscheiding ongedaan maken en hield negen jaar lang een groot leger op de been, waaraan een buitenproportioneel deel van de rijksuitgaven opging.

Voor de oorspronkelijke bewoners van Nederlands-Indië was Willems koningschap een ramp. De door hem opgerichte Nederlandsche Handel-Maatschappij (NHM), waarvan hij zelf grootaandeelhouder was, zoog de kolonie leeg. Opium, waarop de NHM het verkoopmonopolie had, hield het geknechte Indische volk rustig en wendde opstanden af.

Willem I voerde het ‘Cultuurstelsel’ in dat de Indische bevolking in economische misère dompelde. Mensen werden gedwongen koffie, thee, suiker en andere gewassen te telen, producten die hem (en de NHM) het meeste geld opleverden. Dat ging ten koste van de productie van voedsel voor de lokale bevolking, zoals rijst.

Een Koning Willem I Prijs is niet meer van deze tijd en dient, net als het Prins Bernhard Cultuurfonds, van naam te veranderen. Het is absurd een ondernemersprijs (een ‘Oscar’) naar een koning te noemen, die zijn land financieel tot de rand van de afgrond bracht.

Dit artikel verscheen eerder in het Financieel Dagblad van 10-11-2023

 

 

Het besluit van koning Willem-Alexander het Koninklijk Huisarchief (KHA) tot 6 september 1948 open te stellen verdient waardering. Het komt inderdaad, zoals hij terecht opmerkte,  ‘transparante geschiedschrijving’ ten goede. Prima, maar zijn uitspraak dient wel geformaliseerd te worden maar daar zijn geen voorstellen voor gedaan. Toch is dat noodzakelijk.

Het inzien van stukken uit het KHA dient een recht te zijn en geen gunst, wat het nu is.

Het KHA is een particulier archief en heeft de rechtsvorm van een stichting wat het particuliere nog eens benadrukt. Net zoals bijvoorbeeld Shell het volste recht heeft u de toegang tot zijn archief te ontzeggen mag het KHA dat ook.

De voorzitter van de stichting Koninklijk Huisarchief, koning Willem-Alexander, bepaalt wie toegang krijg. Hij kan dat volstrekt willekeurig doen; als particuliere instelling heeft hij dat recht. Beroep tegen zijn beslissing is niet mogelijk. Logisch uiteraard; het is zijn recht. Dat het KHA volledig met belastinggeld wordt betaald doet daar niets aan af. De rechtsvorm is bepalend.

Om de toezegging van de koning te waarborgen zou het KHA bij voorkeur een overheidsarchief moeten worden. Daarop is de archiefwet van toepassing. De koning kan nu, als hij dat wil, nog steeds hem niet welgevallige bezoekers weren. Als het KHA een overheidsarchief is, kan dat niet meer.

Het is volstrekt onduidelijk welke stukken in het KHA terecht komen die eigenlijk (omdat het regeringsstukken zijn) op het Nationaal Archief thuis horen. Premier Mark Rutte heeft wel betoogd dat er goede afspraken zijn gemaakt maar wat die inhouden is onduidelijk en zeker niet controleerbaar. De Rijksarchivaris overlegt soms met de directeur van het KHA maar er is niets gewaarborgd. Er wordt een beroep gedaan op onze goedgelovigheid.

De koning maakt deel uit van de regering en dus zouden alle stukken die ook maar enigszins het regeringsbeleid raken opgeborgen moeten worden in het Nationaal Archief. Maar of dat gebeurt weten we niet, bij gebrek aan controle en goede afspraken. Destijds is het onderzoeksrapport Beel dat de Greet Hofmans-affaire onderzocht in het KHA beland, terwijl het toch een zaak betrof die van constitutioneel belang was. Het was beslist niet uitsluitend een privéaangelegenheid. Toch verdween het stuk in het KHA. Historicus Cees Fasseur, die zoals bekend een potje kon breken aan het hof, kreeg het rapport als eerste in 2008 ter inzage.

In het verleden van prins Bernhard zijn episodes die nadere opheldering verdienen. Wat deed hij bijvoorbeeld in de Tweede Wereldoorlog in Zuid-Amerika? Wat had hij daar te zoeken? En op welke wijze heeft hij zich ingelaten met de dekolonisatie van Indonesië? Was hij inderdaad bij illegale wapenhandel betrokken? Niet rechtstreeks maar via tussenpersonen?

Het zou prettig zijn als het KHA voor de opheldering van deze (en andere) raadsels, die toch ook het Nederlandse regeringsbeleid raken, wordt opengesteld. In de openbare archieven zijn over deze materie slechts summiere aanwijzingen te vinden. Bernhards bemoeienis staat vast maar niet de mate waarin en waarop. Het is uiteraard mogelijk dat gevoelige stukken zijn vernietigd. Van Wilhelmina weten we dat ze veel materiaal, waarin kritisch over haar werd geoordeeld, heeft verbrand. Toch draagt het bij aan onze kennis. Als we weten dat stukken niet op het KHA liggen, kunnen we die mogelijkheid uitsluiten, en ergens anders gaan speuren.

Aan toezeggingen zonder garanties hebben we niets. Ik heb geadviseerd bij Kamervragen aan de minister-president over het KHA. De antwoorden waren altijd nietszeggend, ontwijkend of van het type ‘met-een-kluitje-in-het-riet.’ Vervolgvragen leverden dezelfde, bizarre non-antwoorden op en de daaropvolgende vragenrondes eveneens. Murw haken Kamerleden dan af.

Helderheid en openheid is een vereiste. Maak van het KHA een rijksarchief. Foto’s, poëziealbums van de prinsessen, liefdesbrieven, evidente privéaangelegenheden et cetera kunnen uiteraard worden ondergebracht in een echt, privé familiearchief.

Maar helderheid en openheid over het handelen van het staatshoofd en leden van het Koninklijk Huis is in een constitutionele parlementaire democratie een vereiste. Maak van het Koninklijk Huisarchief daarom een rijksarchief.

Dit artikel verscheen eerder in NRC, 19 oktober 2023

‘De leugen regeert’, betoogde koningin Beatrix in 1999. Nee, ze doelde niet op haar eigen familie maar op de pers. Nu is gebleken dat haar vader, prins Bernhard, de kampioen leugenaar is.

In het nieuwe boek van Flip Maarschalkerweerd, De achterblijvers, meldt de voormalig directeur van het Koninklijk Huisarchief de vondst van Bernhards NSDAP-lidmaatschapskaart. Groot nieuws? Nou nee. Al in 1996 publiceerden Coen Hilbrink en ik uitgebreid over dat lidmaatschap in De Affaire-Sanders. Het boek veroorzaakte een enorme rel. Prins Bernhard ontkende bij hoog en laag ooit lid te zijn geweest en spande toenmalig minister-president Wim Kok voor zijn karretje om publicatie te verhinderen. Ook zette hij regelmatig de directeur van het RIOD, waar ik werkte, telefonisch onder druk en dreigde zelfs met gerechtelijke stappen. Het bestuur van het instituut, met daarin onder andere historicus Prof. Jan Bank en Piet Steenkamp, ‘vader van het CDA’ bleken zeer gevoelig voor de prinselijke pressie.

Het nieuws over Bernhards naziverleden lekte voortijdig uit naar Het Parool. Het bestuur verklaarde daarop in de pers dat het boek niet deugde. Er was veel meer onderzoek vereist. Dat ‘aanvullend onderzoek’ leverde een jaar vertraging op. Toch waren de bewijzen glashard. Ik had de contributiekaart van de prins gevonden. De lidmaatschapskaart zelf ontbrak, maar is nu dus in het archief van Bernhard aangetroffen. Op die contributiekaart staan alle gegevens van de prins vermeld. De archiefmap bevatte nog ruim 30 stukken over Bernhards lidmaatschap waaronder een dringend verzoek van de Nederlandse aan de Amerikaanse regering Bernhards naam niet vrij te geven. Er waren ook notities van het NSDAP-bestuur over achterstallige betalingen. De prins is altijd een wanbetaler gebleven; die eigenschap zat er toen al in.

In de pers zijn we door het gedweeë NIOD-bestuur en de trouwe aanhang van de prins zwart gemaakt en vaak weggezet als halve zolen. Schande! was het. De betekenis van Bernhard voor Nederland zou nauwelijks te overschatten zijn. De uiteindelijke lijst met fundamentele ‘kritiek’ paste op één A-viertje. Twee voorbeelden: ‘eenmansguerilla’ moest ‘vete’ worden en ‘heel lang niet’ moest vervangen worden door ‘nooit’. De suggestie om bij noot 232 de naam van de notulist te vermelden ‘(waarschijn­lijk Mr. van Nynatten)’ hebben we gehonoreerd.

Het kostte niet meer dan vijf minuten om de ‘tekortkomingen’ recht te zetten. Maar het gevolg van de hetze was wel dat onze naam als onderzoekers was bezoedeld. De positie van Bernhard was het belangrijkst. Feiten deden er niet toe.

In zijn laatste interview bezwoer Bernhard ‘met de hand op de Bijbel’ nooit lid te zijn geweest van de nazipartij. Hij belde mij zelfs vanaf zijn sterfbed dat ik het fout had gehad.

En toen kwam Maarschalkerweerd met zijn vondst. Bernhard bleek tot zijn laatste snik te hebben gelogen. Het Prins Bernhard Cultuurfonds denkt zelfs na over een naamsverandering en enkele politieke partijen eisen onderzoek naar Bernhards oorlogsverleden.

De reputatie van prins Bernhard ligt aan diggelen. De vraag rijst nu wat er waar is van al zijn andere omstreden beweringen en uitspraken. Zijn die ook niet allemaal gefantaseerd of gelogen? Bernhard heeft zichzelf postuum voor paal gezet.

Dit artikel verscheen eerder in Argus, 11 okober 2023

In het boek van Flip Maarschalkerweerd, De achterblijvers, staat in een noot dat de lidmaatschapskaart van prins Bernhard altijd in zijn archief heeft gelegen. Bernhard ontkende tot zijn dood lid te zijn geweest van de Duitse nazipartij.
Een flagrante leugen, zoals nu opnieuw blijkt. Al in 1996 publiceerden Coen Hilbrink en ik in de Affaire-Sanders de feiten over Bernhards naziverleden. De minister-president Wim Kok greep op verzoek van Bernhard in en het bestuur van het RIOD (nu NIOD), waar ik toen werkte, ging direct door de knieën.
Het verhaal lekte uit naar de pers en ook in de media heeft het bestuur mijn collega en ondergetekende voor onbekwaam uitgemaakt en in feite belasterd. Er moest meer onderzoek komen. De vertraging van publicatie van de Affaire- Sanders liep op tot bijna een jaar. De aanpassingen die we uiteindelijk deden waren miniem: 24 puntjes van ondergeschikt belang (zie onderaan). Uiteindelijk zag de gepubliceerde tekst er als volgt uit:

Cover ups leken haast een doel op zichzelf, zo bleek in 1948 ook toen plotseling documenten opdoken in verband met het lidmaatschap van prins Bernhard van de Duitse nazipartij. In de zomer van 1948 ontstond ambtelijke beroering toen het Nederlands Beheersinstutuut (NBI), na de oorlog onder andere belast met het beheer van in beslag genomen Duits vermogen, uit de Verenigde Staten een lijst ontving met namen van leden van de NSDAP die in Nederland woonachtig waren geweest. Tot hun schrik ontdekten ambtenaren van het NBI daarop ook de naam van prins Bernhard. In een poging de schade zoveel mogelijk te beperken, stuurde het ministerie van Buitenlandse Zaken haar medewerker, de heer C. Adriaanse, naar de Amerikaanse ambassade in Den Haag. Namens de Nederlandse regering verzocht hij met klem om de naam van de prins van de lijst te schrappen.

Prins Bernhard was, zo luidde Adriaanses verklaring, destijds uitsluitend lid geworden om zijn vliegbrevet te kunnen halen. Het partijlidmaatschap zou daarvoor een vereiste zijn geweest. Maar een garantie voor een succesvol examen was het Mitglied­schaft kennelijk niet, want het zou nog tot begin 1941 duren voordat Bernhard zijn wens, het vliegbrevet, in vervulling zag gaan. De ironie van de geschiedenis wil, dat zijn droom pas bewaarheid werd in Engeland, waar hij toen als balling ver­bleef. De Amerikaanse ambassade bracht het verzoek van de Nederlandse regering over aan het State Department in Washington. Het antwoord uit de Amerikaanse hoofdstad was weinig bemoedigend. De prins kwam ook voor op de wereldlijst van NSDAP-leden (de Consolidated World List) en het was ondoenlijk om alle reeds verspreide lijsten aan te passen door zijn naam te schrappen en ze opnieuw uit te geven. Maar als de lijst ooit zou worden vervangen, kon het verzoek om prins Bernhards naam te schrappen welwillend in overweging worden genomen.

Het dossier van het State Department over het lidmaatschap van de prins bevat zowel kort na de oorlog gemaakte kopieën van stukken uit het archief van de ledenadministratie van de nazipartij als naoorlogse correspondentie over de vraag of prins Bernhard van de genoemde lijst kon worden verwijderd. De correspondentie van de NSDAP uit de jaren dertig bevat stukken over achterstallige contributie, opzegging van het lidmaatschap en een niet ingeleverde lidmaatschapskaart. In het desbetreffende archief, inmiddels onder­deel van het Duitse Bundesarchiv, is ook een ledenlijst van de NSDAP aanwezig, waarop prins Bernhard te midden van enkele familieleden staat vermeld als lid van de partij (Mitglieds-Nr. 2 583 009). Op dezelfde vindplaats is een cartotheek aanwezig, met daarin twee kaartjes inzake de prins, met gegevens over contributiebetaling van oktober 1934 tot juni 1935. Ook bevat het dossier een afschrift van een brief, gedateerd 9 september 1936 (een dag na de officiële verloving van prinses Juliana en prins Bernhard), luidend:

Dit is een getypte kopie. Daarom ontbreekt de handtekening.

“Ich erkläre hiermit meinen Austritt aus der NSDAP und bevollmächtige Herrn Heinrich Langenheim Pg[Parteigenosse], sämtliche damit verbunden Formalitäten und schwebende alte Angelegenheiten für mich zu erledigen.”

De handtekening van prins Bernhard ontbreekt op dit stuk; ook door het ontbreken van een aanmelding in het overigens incomplete archief kan niet definitief worden bewezen dat prins Bernhard zich persoonlijk heeft aangemeld of afgemeld. Inmiddels mag het feitelijke lidmaatschap als zodanig als vaststaand worden beschouwd.

Ruim een jaar later, op 18 september 1937, was zijn ontslag uit de partij definitief geregeld. Weliswaar vermeldt een document dat hij op 8 januari 1937 – dus een dag na zijn huwelijk met prinses Juliana – definitief was ausgetreten, maar deze Austretung was een administratieve maatregel van het partijapparaat. Voor een officiële bedankprocedure was een bedankbrief, inclusief de ingeleverde partijkaart, nodig. Volgens de uitgebreide correspondentie die zich over de lidmaatschapskwestie ontspon had de officiële verwijde­ring van de prins uit de partij nogal wat voeten in aarde. Zijn vriend en huisgenoot Heinrich Langenheim had zich niet werkelijk gehaast om de zaak af te wikkelen. Bovendien waren alle pogingen van de partij om de lidmaatschapskaart van de prins terug te krijgen op niets uitgelopen. Het langdurige gehannes rondom dit lidmaatschap had een aantal oorzaken.

In de eerste plaats was er sprake van een bijzonder geval met mogelijke politieke implicaties omdat prins Bernhard in het huwelijk zou treden met de toekomstige Neder­landse vorstin. Er bestonden wel vermoedens dat de aanstaande bruidegom partijlid was, maar aanvankelijk kon niemand een Bernhard zur Lippe plaatsen. Toen dit min of meer was opgehelderd, rees de vraag of de gegevens wel op de juiste zur Lippe betrekking hadden, want meer leden van deze familie waren lid van de NSDAP, waaronder één met een sterk gelijkende naam, Leopold Bernhard. De mogelijkheid dat hier een naam was omgedraaid, of zelfs dat er sprake was van een broer, kon niet worden uitgesloten. Uit de gevonden correspondentie blijkt, dat men aanvankelijk bij de ledenadministratie inderdaad de fout van broersverwisseling heeft gemaakt. Daarom waren we op onze hoede toen we deze Leopold Bernhard zur Lippe als NSDAP-lid tegenkwamen. Maar zowel de datum van toetreding (1 februari 1932) als het registratienummer (891 529) sloten iedere vorm van verwarring uit. Prins Bernhard bleek een volle neef van deze Leopold Bernhard.

Toen de juiste Bernhard zur Lippe na enig speurwerk door de ledenadministratie was gevonden, kon men daar weinig anders doen dan constateren dat de prins inmiddels vanwege zijn huwelijk het Nederlandse staatsburgerschap had verworven. De partijbe­stuurders wisten nu evenwel wat hen te doen stond. In een Schnellbrief (19 november 1936) aan de Gauleitung Gross-Berlin der NSDAP schreven ze:

“Nachdem nun nicht anzunehmen ist, dass der künftige holländische Prinzgemahl seinen Wohnsitz im Deutschen Reiche beibehält und nachdem, wie dieser Tage aus der Presse zu ersehen war, sich derselbe bereits vom Führer in Berlin verabschiedet hat – also nach Holland übersiedelt – besteht die Notwendigkeit, dass dieser Parteigenosse nunmehr seinen Austritt aus der NSDAP vollzieht.”

Een dringende afhandeling van de zaak was volgens deze brief gewenst, maar alle pogingen om Bernhard zijn partijkaart te laten inleveren, liepen op niets uit. Toen Bernhard omstreeks augustus 1937 in zijn geboorteland vertoefde, werd onmiddellijk Langenheim op hem afgestuurd met de opdracht de partijkaart van de prins in te nemen. Hij slaagde niet. Op 18 september van datzelfde jaar gaf de partij haar vruchteloze pogingen op en verklaarde ze de partijkaart ongeldig. Naar ’s prinsen achterstallige partijcontributie van RM 44.10 (hij had van 1 augustus tot 31 december 1935 niet of te weinig betaald) kon de partij eveneens fluiten, zoals de Gauschatzleiter van de afdeling Berlijn in een brief van 14 april 1937 spijtig constateerde. Langenheim, die ook opdracht had gekregen om het geld te incasseren, had evenmin succes geboekt.

Achteraf staat nog te bezien of er veel bijzonders aan de hand geweest is. Het lidmaat­schap van de nazipartij was in de jaren dertig niet ongewoon voor iemand met een achtergrond als prins Bernhard en enkele van zijn familieleden waren hem ook voorge­gaan. Leden van de Duitse adel traden al in het voorjaar van 1933 toe tot de SA en SS, in het bijzonder in elitaire Reiter-SS en Motor-SA formaties, zo ook de prins. Via deze genazificeerde ruiter- en autosportverenigingen vond een aantal leden vervolgens de weg naar de NSDAP. De NSDAP had zich in de jaren dertig op legale wijze van de politieke macht meester gemaakt en zij was ten tijde van het lidmaatschap van de prins geen verboden of criminele organisatie. Aan dat lidmaatschap was hoe dan ook ruim voordat de oorlog uitbrak een einde gekomen. Waar het in 1948 om draaide was dat de naam van de prins werd gerelateerd aan een organisatie die op dat moment wél in een uiterst kwade reuk stond.’[1]

  [1] Bronnen: National Archives, Washington, RG 59, General Record of the Department of State Decimal File 1945 – 1949, Box 6435, Folder 856.00B / 12-1047, diverse brieven en afschriften van correspondentie over het lidmaatschap van prins Bernhard; idem, WNRC, The Hague Embassy Confidential Files 1948, Box 13, Folder 711.3, Herman B. Baruch aan Secretary of State, 23 juni 1948, ‘Inclusion of Prince Bernhard in List of NSDAP Members Residing in the Netherlands en idem, brief Department of State aan de Amerikaanse missie, den Haag, 10 augustus 1948.

De gevonden brief van prins Bernhard is een afschrift (dus géén kopie) en zijn handtekening ontbreekt derhalve. In het Bundesarchiv, Zweigstelle Zehlendorff te Berlijn is behalve een kopie van deze machtiging, een leden­lijst aanwezig waarop de naam van prins Bern­hard, te midden van een aantal familie­leden, staat vermeld als partijlid (2583009). In datzelfde archief zijn ook gegevens over zijn contributiebetaling te vinden van oktober 1934 tot juni 1935. Er kan niet met 100 procent zekerheid worden bewe­zen dat hij zichzelf heeft aan- en afgemeld maar het feitelij­ke lidmaat­schap als zodanig moet als vaststaand worden be­schouwd.

Voor het lidmaatschap van SS- en SA-organisaties: Hatch, Prins Bernhard, pp. 56-57 en De Jong, Koninkrijk, Deel 1, pp. 577-578. De Jong baseert zich deels op Hatch en deels op eigen interviews met de prins uit 1956.

Voor de toetreding van de adel tot de partij en haar nevenor­ganisaties: Von Aretin, Der bayerische Adel, pp.554-556 en H. Höhne, Der Orden unter dem Totenkopf, pp.127-135. Over vroege SA en SS: Wolfgang Petter ‘SA und SS als Instrumente national­sozialis­tischer Herrschaft’ in: Karl Dietrich Bracher/Manfred Fun­ke/Hans-Adolf Jacobsen (Hrsg.) Deutschland 1933-1945. Neue Studien zur nationalsozialistischen Herrschaft, pp. 76-94. L.1867, a,b,c,d, en L.1866, L. 1868

Het bestuur berichtte de pers dat het boek onwetenschappelijk was en dat nader onderzoek vereist was. Om die suggestie kracht bij te zetten werd publicatie telkens opnieuw vertraagd. Op onderstaande 24 punten is de tekst op last van het bestuur gecorrigeerd dan wel aangevuld:

‘p.93. `eenmansguerilla’ veranderen in `vete’

p.96. `tweede’ oorlogskabinet: moet zijn `derde’

p.100 toevoegen: `najaar 1945′ en `gekozen’ voor parlement

p.101 toevoegen: `politieke tegenstellingen en persoonlijke animositeit binnen het BNV’

p.102/103 Nederlandse Unie. Bank komt met tekstvoorstel

p.110 Vondelkerk = Koepelkerk

p.111 J. Somer = J.M. Somer

p.112 `voorman’ wordt `voorzitter’ (Vorrink),

p.122 `nooit’ veran­deren in `heel lang niet’

p.113 `Staatssecretaris’ wordt `Secretaris Generaal’

p.118 uitspraak Den Uyl over Bernhard (die zijn vrienden niet altijd even nauwkeurig koos) in noot verantwoorden. `Bister­feld’ = `Biesterfeld’

p.118 toevoegen: `volgens Kluiters’

p.118 toevoegen: `Voor de historicus is het jammer dat het onderzoek van de PEC zich om constitutionele redenen niet kon uitstrekken tot leden van het Koninklijk Huis.’

p.126 brief van De Jong aan Tiemens apart vermelden in al be­staande noot (De Graaff, Spion in de Tuin).

p.132 Bernhard aanvullen met SS en SA-lidmaatschappen.

p.142 H.P. Linthorst Homan = J. Linthorst Homan

p.150 `later’ wordt `voormalig’

p.160. Re Vorrink toevoegen:`Wel vervulde Vorrink gedurende korte tijd de functie van regeringsgevolmachtigde in algemene dienst. In deze functie die betrekking had op de Bijzondere Rechtspleging kwam hij in conflict met minister Kolfschoten van Justitie en was hij genoodzaakt ontslag te nemen.’

In al bestaande voetnoot toevoegen: `Duynstee p…’

p.177 Kamervoorzitter, niet voorzitter KVP (Romme was voor­zitter KVP; p. 193)

p.203 `ordinair’ wordt `traditioneel’

p.210 toevoegen: `Beel als hoogste chef en politiek verant­woordelijke’

p.220 functies weergeven van de drie leden van de Commissie Wijnveldt.

p.231 (eventueel toevoegen) `zeer gerenommeerde advocaten’ (mrs Mout & de Pont)

p.235, noot 232 naam van notulist toevoegen (waarschijn­lijk Mr. van Nynatten)’

Dankzij Bernhard mochten corrupte zakenlieden niet voor de rechter gedaagd.

Het Lockheed-schandaal dat Nederland sinds de zomer van 1976 langdurig op zijn kop zette, draaide om corruptie, smeergeld en wapenhandel. De affaire bracht de regeringen van de Verenigde Staten, Japan een een aantal West-Europese landen in grote verlegenheid. Ook de corrupte prins Bernhard kwam door het omkoopschandaal in de problemen, maar hem voor de rechter slepen was uitgesloten.

Schandaal
Het Lockheed-schandaal deed Nederland midden jaren zeventig op zijn grondvesten schudden. In Den Haag ging ‘het gerucht’ dat prins Bernhard zich had laten omkopen door straaljagerfabrikant Lockheed. Aanvankelijk weigerde iedereen, het kabinet Den Uyl incluis, de berichten uit Washington te geloven. Dat de echtgenoot van koning Juliana corrupt zou zijn, was ondenkbaar.

Den Uyl stelde de ‘Commissie van Drie’ in om de affaire te onderzoeken. Het ondenkbare bleek toch denkbaar. De Commissie vond zulke sterke aanwijzingen dat het kabinet onder ogen moest zien dat de prins inderdaad corrupt was. Het probleem was echter dat Bernhard, ondanks zijn belofte om mee te werken, alle schuld ontkende. Het kabinet durfde daarom de stap hem daadwerkelijk te beschuldigen niet aan. Van meet af aan was trouwens besloten dat van een rechtszaak geen sprake kon zijn.

De Commissie van Drie heeft drie gevallen gedocumenteerd. Het eerste betrof een JetStar die Lockheed Bernhard cadeau wilde doen. Hij weigerde omdat hij het toestel zou moeten registreren. De prins prefereerde een miljoen dollar op zijn geheime Zwitserse bankrekening, wat laat zien dat hij heel goed wist hoe hij met zwart geld moest omgaan. Tegenover de Commissie van Drie ontkende hij dat miljoen te hebben ontvangen.

Het tweede geval staat bekend als ‘Victor Baarn’. Naar overtuiging van de Commissie was dat een schuilnaam van Bernhard. Het ging om 100.000 dollar smeergeld op naam van ‘Victor Baarn’ maar Bernhard beweerde van niets te weten. Het eerste geval (het miljoen) gaf hij later wel toe in een interview met de Volkskrant. Hij zou dat bedrag hebben geschonken aan het Wereld Natuur Fonds (WNF). Maar in de boeken van het WNF viel zijn ‘gift’ niet te traceren. En corruptie blijft corruptie; ook als je het geld weggeeft aan een goed doel.

In het derde geval eiste Bernhard een bedrag van tussen de vier en de zes miljoen dollar, wat Lockheed te gortig vond. De Commissie ontdekte twee handgeschreven brieven van Bernhard waarin hij bij Lockheed om miljoenen bedelde. Bernhard beweerde ditmaal zich niet te kunnen herinneren de brieven ooit te hebben geschreven, hoewel ze slechts een jaar oud waren.

Den Uyl heeft het laatste geval aangegrepen om zich uit de affaire te redden. De andere twee zaken bleef Bernhard ontkennen, maar die brieven uit het derde geval bewezen dat hij wel degelijk om geld had gevraagd. Alleen had hij het nooit ontvangen. Dat ging ook niet omdat iedereen die er bij Lockheed toe deed in die tijd door een speciale onderzoekscommissie van de Amerikaanse Senaat onder leiding van Frank Church werd verhoord. De smeergeldmachinerie van Lockheed was tijdelijk tot stilstand gebracht.

Voor premier Den Uyl was het derde geval ideaal. Bernhard had wel de intentie getoond steekpenningen van Lockheed te willen. Hij had er zelfs om gevraagd maar het geld had hij nooit daadwerkelijk gekregen. In de woorden van Joop den Uyl had hij zich ‘toegankelijk getoond voor onoorbare verlangens en aanbiedingen’ en hij had zich ‘laten verleiden tot het nemen van initiatieven die volstrekt onaanvaardbaar waren’.

In Het Lockheed Schandaal (2011) besteed ik ruim aandacht aan landen waar politici en ministers smeergeld van Lockheed hebben aangenomen. Zonder uitzondering en zonder aanzien des persoons werden ze tot gevangenisstraffen veroordeeld. Bernhards ‘straf’  bestond uit een ‘dringend verzoek’ voortaan geen militair uniform meer te dragen. Dat ging maar een paar jaar goed. Daarna verscheen hij (soms) weer in uniform. Het buitenland heeft die gang van zaken met verbazing gade geslagen. De RVD maakt er zich tot op de dag van vandaag als volgt vanaf:

‘Medio jaren 70 bleek dat de Amerikaanse vliegtuigfabrikant Lockheed in diverse landen regeringsfunctionarissen had benaderd, teneinde bepaalde aankopen te stimuleren. Hierbij werd ook de naam van Prins Bernhard in zijn functie van inspecteur-generaal der krijgsmacht genoemd. In 1976 stelde het kabinet-Den Uyl de Commissie van Drie in om onderzoek te doen naar eventuele betrokkenheid van Prins Bernhard hierbij. Naar aanleiding van het onderzoek legde de Prins zijn militaire functie neer.’

Den Uyl is Bernhard ook in dit geval zeer ter wille geweest door hem te waarschuwen met onmiddellijke ingang voor zijn functie van inspecteur-generaal der krijgsmacht te bedanken. Bernhard kon zo de eer aan zichzelf houden en ‘eervol’ ontslagen worden. Een afgedwongen ontslag kan nooit eervol zijn, maar die schande bleef de prins dankzij Den Uyl bespaard.

De omkoping van volksvertegenwoordigers, militairen, politici en regerings- en bedrijfsfunctionarissen leidde tot politieke onrust en argwaan jegens overheden, de krijgsmacht en multinationale bedrijven. Ook in Duitsland waar Franz Josef Strauss minister van defensie was. Vermoedelijk heeft Strauss de bui zien hangen want op zijn departement was geen document meer over Lockheed te vinden. Alle stukken waren vernietigd. Dan kon onmogelijk toeval zijn, maar bij gebrek aan bewijzen verscheen in Duitsland niemand voor de rechter.

In België was ook de vraag gerezen of de 122 Lockheed Starfighters volgens de regels waren aangeschaft. Jean-Pierre Bonsang, de Belgische agent van Lockheed, had die vraag kunnen beantwoorden maar hij stierf kort voordat de hoorzittingen van de Amerikaanse senaat begonnen. Direct na zijn overlijden hebben vertegenwoordigers van Lockheed zijn bureau zo grondig ‘gekuist’ dat er niets meer was te vinden. Net als in de Duitse Bondsrepubliek bleef het daarom bij vermoedens en verdenkingen, maar het ontbrak aan hard bewijs in de vorm van documenten.

In het Midden-Oosten speelde de Lockheed-affaire een minder opvallende rol. Perzië, het huidige Iran, en Saudi-Arabië, twee spreekwoordelijk corrupte monarchieën, laten zich door corruptie, ook al is die grootschalig, niet van de wijs brengen.

In Japan ontketende ‘Lockheed’ een storm van verontwaardiging. Zonder aanziens des persoons moesten verdachten uit het bedrijfsleven en de politiek zich voor de rechter verantwoorden. In Italië, dat op het gebied van corruptie toch wel wat gewend was, gebeurde dat ook. De aandacht voor het Lockheed-schandaal was wereldwijd zo groot, dat het niet mogelijk zou zijn geweest de zaak met de traditionele mantel der liefde te bedekken. In beide landen vielen zware gevangenisstraffen.

In Nederland veroorzaakte Lockheed een schok onder zowel de bevolking als in politieke kringen. Men kon het niet geloven of men weigerde het te geloven. Prins Bernhard, de ‘oorlogsheld’, de ‘ambassadeur van het bedrijfsleven’, de vleesgeworden charme; het kón gewoon niet waar zijn.

Toen bleek dat de beschuldigingen niet uit de lucht waren gegrepen, kwam dat hard aan, maar het vertrouwen in Bernhard werd er nauwelijks door aangetast. Velen (ook in de politiek) vonden dat de prins door alle publiciteit al voldoende was gestraft. Dat corruptie een misdrijf was waarop een maximale gevangenisstraf van zes jaar stond was natuurlijk waar, maar Bernhard op zijn corrupte gedrag aanspreken vond vrijwel iedereen te ver gaan en bovendien onnodig omdat Juliana er ook onder zou lijden en ze had het toch al zo zwaar.

Met de monarchie in het geding toonde zowel de politiek als de bevolking zich bereid dit staaltje van rechtsongelijkheid te accepteren. De prins straffen, zoals dat in andere landen was gebeurd, stuitte op weerstand. Nederland voelde meer voor een benadering zoals die gebruikelijk was in monarchieën als Saudi-Arabië en Perzië, waar corruptie doodgewoon was.

De PvdA van Den Uyl vreesde dat een harde aanpak van Bernhard de partij grote schade zou toebrengen en reageerde – op een uitzondering na – mild op de prinselijke corruptie. De confessionele partijen hadden vanuit hun traditionele liefde voor het koningshuis evenmin behoefte aan ingrijpen. Alle partijen, behalve de Pacifistisch-Socialistische Partij (PSP), vonden dat een koningscrisis koste wat kost moest worden voorkomen. Juliana had gedreigd met aftreden als haar man naar de gevangenis moest en Beatrix zou dan geweigerd hebben (beweerde ze) haar moeder op te volgen. Een constitutionele crisis zou het gevolg zijn geweest. Dreigen met zo’n crisis is de Oranjes wel toevertrouwd. Het is een effectief drukmiddel dat praktisch altijd het gewenst resultaat oplevert.

Dat de prins met zijn gedrag het belang van de Nederlandse staat had geschaad en afbreuk had gedaan aan ons internationaal aanzien deed er evenmin toe. Politiek Den Haag (met uitzondering van de PSP) beschouwde de omkoopbaarheid van de prins niet zozeer als een juridisch (wat het was) dan wel als een politiek probleem.

Hans Teengs Gerritsen, met wie Bernhard bevriend was, en ir. F. Besançon, directeur van de KLM (1953-1974), waar Bernhard commissaris was geweest, profiteerden van de milde houding jegens Bernhard die zelf overigens nooit heeft begrepen waarom men zich druk maakte over de paar cent die hij had ontvangen voor zijn diensten. Zo ging dat toch in het bedrijfsleven? Als hij spijt heeft gehad, heeft hij het ‘verdomd goed’ verborgen weten te houden, stelde een vriend van de prins.

Teengs Gerritsen vertegenwoordigde Lockheed maar hij had zijn commissiegeld op een geheime Zwitserse bankrekening laten storten en daarmee belasting ontdoken. Wat betreft Besançon bestond er geen twijfel dat hij $ 25.000 van de vliegtuigfabrikant als smeergeld had geïncasseerd, maar hij bleef, net als Teengs Gerritsen, tegenover de Commissie van Drie zijn schuld ontkennen. Daarmee was voor de Commissie de kous af. Het ging niet aan de ontkenningen van prins Bernhard wél en die van Besançon niet te accepteren. Van het aangekondigde FIOD-onderzoek naar Teengs Gerritsen is niets meer vernomen. Net als Besançon kwam hij met de schrik vrij.

Een rechtszaak tegen beiden zou de schijnwerpers weer vol op Bernhard en zijn corrupte gedrag hebben gezet. Dat moest vanzelfsprekend worden voorkomen. Het kabinet heeft bij het Lockheeddebat in de Tweede Kamer niets aan het toeval overgelaten. Den Uyl heeft uitgebreid geanticipeerd op mogelijke vragen over Besançon en Teengs Gerritsen. Een klokkenluider had de FIOD op het onderzoek naar Teengs Gerritsen gezet, maar de man zou volstrekt onbetrouwbaar zijn geweest en daarom was het onderzoek gestaakt. En als Besançon ter sprake kwam zou Justitieminister Dries van Agt vragen pareren met de opmerking dat wat er rondom de KLM-directeur speelde niets te maken had ‘met de gebeurtenissen met betrekking tot Z.K.H. Prins Bernhard’.

Vanwege het hogere doel, het aanzien van de monarchie, deed de belastingontduiking van Teengs Gerritsen en de corruptie van Besançon er niet toe en werd en passant de rechtsgelijkheid te grabbel gegooid. Onder geen beding mocht de monarchie schade oplopen.

Dat was ook de reden dat de 100.000 dollar smeergeld die vliegtuigfabrikant Northrop aan Bernhard had betaald door Den Uyl werd verzwegen. Twee schandalen tegelijk viel niet te handelen. De premier redeneerde dat de Commissie van Drie opdracht had gekregen Lockheed te onderzoeken. Northrop kwam in de onderzoeksopdracht niet voor. Probleem opgelost. De monarchie was gered en de PvdA zou niet onder de kwestie lijden.

Dit artikel verscheen eerder in De Republikein, nummer 2, juni 2023

Dagkoersen

Willem-Alexander schijnt zich niet druk te maken om zijn dalende populariteit. Net als moeder Beatrix doet hij peilingen af als onbelangrijk. Het zijn maar dagkoersen. Je moet het over een langere termijn zien. Bovendien zou het passen in de huidige lage waardering voor overheid en politiek.

Het is bekend dat er drie soorten leugens zijn. Gewone leugens, gemene leugens én het valste van het valste: statistieken. Lichtelijk overdreven wellicht, maar in enquêtes over het koningshuis wordt, met afstand, wél de domste vraag gesteld die een enquêteur kan bedenken. ‘Hoe vind u dat de koning heeft geregeerd?’

De koning maakt deel uit van de regering maar hij draagt geen regeringsverantwoordelijkheid en van zijn opvattingen mogen we niets weten. De vraag kan dus simpelweg niet beantwoord worden. Dat kan alleen de minister-president. Hij is de enige die weet wat de koning ergens van vindt (áls hij al een mening heeft).

Hoe de koning denkt is het geheim van Noordeinde. Alleen Rutte kent het antwoord maar hij moet vanwege de ministeriële verantwoordelijkheid zijn mond houden. Rutte vindt dat trouwens geen probleem want hij is altijd bereid de koning ter wille te zijn. Het koningspaar had zich geen beter schoothondje kunnen wensen. En als hij klem komt te zinnen keft hij: ‘privé’. Zo gauw Rutte iets privé verklaard wil hij er niets meer over zeggen.

De koning ‘regeert’ niet, maar wat zien de geënquêteerden dan voor ‘regeren’ aan? Lachen, handjes geven, zwaaien, lintjes knippen en vooral aardig doen. Tsjonge, wat wordt er fantastisch geregeerd als Wim-Alex een schouderklap uitdeelt en Máxima haar liefste glimlach opzet. Dát is zo ongeveer de wijze waarop de onderdanen het optreden van het staatshoofd en zijn vrouw beoordelen.

Zou zijn slinkende aanhang er wel eens bij stilstaan dat in de monarchie de geboorte boven talent prevaleert? Capaciteiten of begaafdheden spelen geen enkele rol. Als eerstgeboren kind van de koning wordt je automatisch staatshoofd.

Het is natuurlijk raar dat we niets mogen weten van de politieke denkbeelden van de koning als hij die – naast wat gedachten over sport – mocht hebben. Het centrum van ons staatsbestel is een blinde vlek omdat er een man zit die boven de partijen zou staan, daarom geen mening geeft en – hoewel volwassen – zelfs niet voor zijn eigen daden verantwoordelijk is.

De vraag hoe de koning ‘regeert’ is dus een absoluut mysterie. Daarentegen is de vraag wie een republiek verkiest boven een monarchie wel glashelder te beantwoorden Vooral jongeren kiezen voor de republiek en dat zou het koningshuis moeten verontrusten.

De voornaamste taak van de koning is het ondertekenen van wetten en Koninklijke Besluiten (KB’s). Hij hoeft ze niet eens te lezen; er zit een korte samenvatting bij, maar ook die kan hij rustig overslaan. Hij benoemt en ontslaat ministers en staatssecretarissen bij KB. Als het kabinet de rit uitzit, is hij er een keer in de vier jaar mee bezig. De kans op een burn out is minimaal.

Als een kabinet voortijdig sneuvelt moet hij zijn benoemingskunstje nog eens doen. Commissarissen van de Koning benoemt hij voor zes jaar en ook daarvan zal hij niet overspannen raken want de twaalf ambtsdragers treden niet allemaal gelijk aan of af. Verder neemt hij geloofsbrieven van nieuwe ambassadeurs in ontvangst en leest hij – al dan niet hakkelend – de troonrede voor. Werk- en (uitgaande) staatsbezoeken zijn initiatieven van de koning zelf. Als hij zich op dat terrein inspant is dat zijn vrije keus.

Dat hij drie maanden vakantie per jaar neemt, laat ook zien dat het met de werkdruk wel los loopt. Hij moet tijdens zijn vakantie wel wat handtekeningen zetten maar dat kan via de Ipad. Hij zou zich door de neerwaartse peilingen toch wat zorgen moeten maken om zijn luizenbaan.

Deze column is ook gepubliceerd in De Republikein, nummer 2, juni 2023

Voor- en dankwoord.

Een lezer maakte me attent op een frappante overeenkomst in het voorwoord van Lucinda Riley’s roman De Liefdesbrief en het dankwoord in De toekomst van Oranje. De inhoud van beide boeken is uiteraard totaal verschillend maar wat hem de opmerking ‘laffe honden’ ontlokte had alles te maken met de slaafse houding die sommigen – treurig genoeg – etaleren wanneer het koningshuis ter sprake komt of in het geding zou zijn. In dit geval sloeg het op uitgevers.

Riley had het plan opgevat een boek te schrijven over een fictieve Britse koninklijke familie. Dat was in 1998 toen het met de populariteit van het (echte) koningshuis door de dood van prinses Diana matig was gesteld terwijl de koningin-moeder op het punt stond haar honderdste verjaardag te vieren. Een recensent had al opgemerkt dat Buckingham Palace niet blij zou zijn met het onderwerp van haar boek.

Dat bleek. Riley: ‘Voorafgaand aan de publicatie werden instore promotie, bestellingen en pr-evenementen zonder opgaaf van redenen afgezegd en Seeing Double, zoals de Engelse titel op dat moment luidde, zag amper het levenslicht. Vervolgens trok mijn uitgever het contract voor mijn volgende boek in. Ik klopte op meerdere deuren om een nieuw contract te bemachtigen, maar die werden allemaal voor mijn neus dichtgegooid.’

‘Laffe honden’ is wellicht een wat te zwaar aangezette term, maar laat wel een vorm van terughoudendheid zien die ik lange tijd niet voor mogelijk had gehouden. Door schade en schande wijs geworden schreef ik in mijn dankwoord:

‘Een dankwoord in een Oranje-kritisch werk kan soms ongewenste gevolgen hebben.

Ik heb meegemaakt dat een meelezer werd aangesproken op zijn medewerking aan een boek van mijn hand tijdens een bezoek aan een gerenommeerde Oranje-instelling. Zijn inspanning werd hem kwalijk genomen.

Ik heb ook meegemaakt dat mijn boek Weg met de koning! Twee eeuwen majesteitschennis in Nederland plotseling door de uitgever werd geweigerd. Een tweede uitgever bedacht zich eveneens op het allerlaatste moment. Hij had nóg een bedrijf en hij was bang dat die klanten hem de uitgave van mijn boek kwalijk zouden nemen. Vreemd. Ik bedreef zelf immers geen majesteitschennis maar beschreef slechts haar geschiedenis.

U hebt in dit boek over de perikelen rondom de oprichting van het Republikeins Genootschap gelezen. Na de onthulling van zijn bestaan reageerden enkele leden van het eerste uur op een wijze die van zo weinig moed getuigde dat ik door plaatsvervangende schaamte werd bevangen.

U herinnert zich uit dit boek ook dat de Duitse tv-zender ZDF (behalve schrijver dezes) niemand kon vinden voor een interview over Royale Skandale uit angst om zijn of haar carrière te schaden.

Met dat alles in het achterhoofd moet je mensen eigenlijk vooraf vragen of je ze eervol in je dankwoord mag vermelden. Het is een uitvloeisel van ons monarchale stelsel dat ik in dit boek niet verder heb uitgewerkt, maar dat wel veelzeggend is over de houding van velen jegens het vorstenhuis.’

Het ging bij Riley om een fictief koningshuis maar omdat ze weleens het werkelijke koningshuis zou kunnen bedoelen was dat kennelijk voldoende aanleiding om alle deuren voor haar neus dicht te gooien.

 

Persbericht.

 

Bernhard ontliep zijn straf in het Lockheed schandaal en gooide in een dronken bui Juliana in het zwembad.  Uit peilingen blijkt dat de populariteit van het koningshuis steeds meer afneemt. Gerard Aalders onderzoekt aan de hand van rationele argumenten of de monarchie nog toekomst heeft. Monarchisten zien het koningshuis als de verbindende factor die Nederland bijeen houdt en wij, burgers, zouden ons kunnen spiegelen aan hun normen en waarden. Aan de hand van voorbeelden concludeert Aalders dat voor die aannames geen basis is. De geschiedenis van de Oranjes was door de eeuwen heen een aaneenschakeling van schandalen. Aan wetten en normen hielden (en houden) ze zich niet.

Aalders beperkt zich niet tot de Oranjes maar analyseert ook buitenlandse koningshuizen en concludeert dat ook daar wangedrag, corruptie en zelfverrijking zeker niet ongewoon zijn.    

Als het koningshuis het verbindend element in de samenleving zou zijn hoe verklaar je dan dat koning Willem I er binnen 15 jaar in slaagde de helft van zijn koninkrijk (het huidige België) te verliezen? Tegelijkertijd voerde hij Nederland naar de rand van de financiële afgrond. Maar de Oranjes die Willem I opvolgden blonken evenmin uit als ‘Verbinders’ of als hoeders van normen en waarden.

Juliana kon ministers zulke rare verzoeken doen dat je je kunt afvragen of ze wel als koningin kon functioneren. Ze wilde bijvoorbeeld met wichelroedes naar olie laten zoeken. Juliana dreigde herhaaldelijk welbewust met aftreden om haar eigen zin door te drijven. Haar voorgangers (en opvolgers Beatrix en Willem-Alexander) deden dat trouwens ook  in de wetenschap dat een ‘koningscrisis’ een probaat middel is om de ministers in een houdgreep te nemen. Wetten worden bijgebogen om de Oranjes een plezier te doen en als dat niet toereikend is worden constructies verzonnen om het de koning naar de zin te maken. Om die reden zat de Nederlands-Argentijns piloot Julius Poch acht jaar lang onschuldig vast in een Argentijnse gevangenis.

En in hoeverre zijn de staatsbezoeken nuttig? Ze kosten handenvol geld. Voor de stelling dat ze onze handel jaarlijks miljarden euro’s opleveren is geen snipper bewijs. Het nut van hun vele werkbezoeken is al even discutabel. Ze dienen om de koning te informeren wat er in de maatschappij leeft, maar hij laat herhaaldelijk zien dat hij geen benul heeft hoe de samenleving functioneert. In de coronatijd werd dat pijnlijk duidelijk.

Uit peilingen blijkt dat de laatste jaren de populariteit van ons koningshuis gestaag afneemt. De populairste Oranjes waren import en hadden geen spatje Oranjebloed. De flamboyante Máxima scoort in de peilingen aanzienlijk hoger dan haar houterige echtgenoot Willem-Alexander.

Máxima kan de ontbinding wellicht vertragen maar niet stoppen.

De bezwaren tegen de monarchie treden steeds duidelijker aan het licht. Een peperdure poppenkast waarvan de kosten over zoveel mogelijk ministeries worden verdeeld om ze minder opvallend te maken. Het belang van het Oranjehuis staat steevast voorop en de leden voelen zich verheven boven de wet. Maar het grootste bezwaar is echter dat erfopvolging strijdig is met de beginselen van de democratie. Het hart van ons staatsbestel is een blinde vlek. We mogen niet weten hoe de koning functioneert en hij draagt geen verantwoordelijkheid voor wat hij doet. Als de koning een crisis veroorzaakt  moet de minister-president de verantwoording nemen.

De Nederlandse monarchie heeft veel overeenkomsten met andere Europese koninkrijken. Zo liet koningin Elisabeth in meer dan 1000 wetten ingrijpen om er zelf beter van te worden. Tegen koning Charles loopt een corruptieonderzoek. De Spaanse koning Juan Carlos liet zich met tientallen miljoen euro’s omkopen en lapte alle normen en waarden aan zijn laars. De woede onder het Spaanse volk was zo groot dat hij besloot naar Abu Dhabi te emigreren. Tegen hem loopt ook een corruptieonderzoek.

Gerard Aalders is historicus en schrijver. Gedurende zeventien jaar was hij onderzoeker bij het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD) en publiceerde onder meer over de nazi-roof in Nederland. Hij schreef diverse boeken over de Bilderbergconferenties, economische oorlogvoering, inlichtingendiensten, kartels en majesteitsschennis. Zijn boeken Wilhelmina, fictie en werkelijkheid, Bernhard, alles was anders en Oranje Zwartboek (nu in de 12e druk!) werden bestsellers.

Technische gegevens De toekomst van Oranje:

Formaat:             15 x 23 cm, paperback

Omvang:             ca. 300 pagina’s

ISBN:                    97890 8975 0914

Prijs:                     € 24,99

Voor meer informatie of een recensie-exemplaar:

Odette Lafère

Odette.Lafere@medialaferes.nl

Tel +31(0)575563628 / Tmob +31(0)651273679

 

Betrokken op vakantie.

Kom een Oranje niet aan zijn vakantie want die is heilig. Vakantievieren is een familietraditie waaraan niet getornd mag worden. Vanwege de ministeriële verantwoordelijkheid mogen we niet weten of ze adviezen opvolgen of in de wind slaan, maar het ziet er naar uit dat ze gewoon doen waar ze zin in hebben.

Koning Willem III was al met het vakantievirus behept. Toen een kabinet viel en zijn handtekening benodigd was voor het ontslag van ministers, was de koning spoorloos. Hij werd uiteindelijk opgespoord in Montreux, maar hij weigerde terug te keren en zei de zaak in beraad te houden. Toen zijn zoon, kroonprins Alexander, overleed verbeeld hij in een Duits kuuroord. Hij weigerde direct terug te komen. Dat had geen zin, die jongen was immers toch al dood.

Koningin Wilhelmina vierde vakantie in Zwitserland toen het bericht haar bereikte dat het kabinet had besloten een vluchtelingenkamp voor joden op de Veluwe in te richten. In haar achtertuin nota bene. Ze kwam niet terug maar schreef een brief op poten die tot gevolg had dat het kamp bij Westerbork verrees. In haar biografie Eenzaam maar niet alleen denk je soms dat ze meer op vakantie was dan aan het werk, wat overigens niet slecht zou zijn geweest voor het landsbelang.

Prins Bernhard nam zijn maîtresse Ann Orr Lewis gezellig mee op gezinsvakanties naar de wintersport. Juliana, (‘Mammie’) vond dat zó leuk vertelde Bernhard eens tegen de Volkskrant, maar die opmerking kunnen we rustig toevoegen aan zijn enorme verzameling fantasieverhalen. Toen onvoorziene gebeurtenissen enkele vakanties van Beatrix dreigden te torpederen maakte ze het zo bont dat de vergelijking met een verwend kind zich opdringt.

In 2000 wilde ze op wintersport naar Oostenrijk waar juist een ultrarechtse regering was aangetreden. Zeventien landen van de Europese Unie hadden daarop een diplomatieke boycot tegen Oostenrijk aangekondigd. Van het dringende advies van minister-president Wim Kok niet  te gaan, trok Hare Majesteit zich niets aan. Ze maakte zelf wel uit wat kon of wat niet kon. Ze beweerde weliswaar altijd, dus 24 uur per dag, koningin te zijn, maar dat was nu even niet aan de orde. Haar vakantie was namelijk voor deze ene keer als strikt privé te beschouwen. Ze ging.

In 1999 trad de Maas buiten zijn oevers en kwamen delen van Limburg blank te staan. Het kabinet wilde dat Beatrix de ondergelopen gebieden zou bezoeken; het journaal zou het bezoek van de betrokken koningin uitgebreid in beeld brengen. Beeldvorming is tenslotte alles. Maar Beatrix had er geen zin in want uitgerekend op die dag zou ze vertrekken naar haar vakantieverblijf in Italië. Er is behoorlijk druk uitgeoefend om haar reis een paar uurtjes uit te stellen. Haar vakantie een dagje later te laten ingaan bleek onbespreekbaar.

Het moet gezegd dat Beatrix zich zonder problemen naar de vliegramp in de Bijlmer (oktober 1992) en de vuurwerkramp in Enschede (mei 2000) begaf om zich professioneel ‘geschokt’ te tonen. Er stonden geen vakanties gepland.

Bij Willem-Alexander gaat het niet anders. Zijn reisje naar Griekenland in coronatijd kent iedereen. Op 15 juli 2021 kon hij pas na de grootst mogelijke moeite worden overgehaald het door hevige regens getroffen Limburg te bezoeken. Steden en dorpen stonden blank. Maar ja, het bezoek aan Valkenburg stond zijn vakantie, de daaropvolgende dag, vervelend in de weg. Op de avond van diezelfde dag stond Nederland op zijn kop vanwege de moordaanslag op Peter R. de Vries. De koning zou als staatshoofd toch moeten bedenken dat uitstel van vakantie dan voor de hand ligt. Maar Willem-Alexander ziet slechts een boze buitenwereld die zijn vakantie wil dwarsbomen. Uiteindelijk ging hij toch naar Limburg, maar de tegenzin droop er af.

Eerder op de dag had hij met de waarnemend Commissaris van de koning in Limburg Johan Remkes gebeld om zijn steun te betuigen. Vermoedelijk heeft Remkes hem op het hart gedrukt zich te laten zien in het rampgebied. Dat drong maar moeizaam door want pas tegen de avond verschenen hij en Máxima in Valkenburg met gezichten die een immens medeleven moesten suggereerden. Limburg trapte er niet in en hij kreeg veel kritiek. Willem trok zich daar, een dag later en veilig ver weg in zijn Grieks vakantieparadijs, niets van aan.

Vakantie en onvoorziene gebeurtenissen; het is alsof de duvel ermee speelt. Toen Willem-Alexander in februari 2022 met skivakantie ging, brak de oorlog in Oekraïne uit. Als een acute crisis van dat kaliber uitbreekt hoor je als staatshoofd niet met vakantie te gaan. Maar ja, die is natuurlijk wél heilig. Dus pakte hij het regeringsvliegtuig en vloog naar Oostenrijk. Niet dat thuisblijven praktisch wat zou hebben uitgemaakt maar hij gaf met zijn vertrek een verkeerd signaal: niet betrokken. Op de site van het koninklijk huis betuigden hij en Máxima wel hun intense papieren medeleven:

‘Ons hart gaat uit naar de bevolking van Oekraïne en naar alle getroffenen door het geweld. Wij leven intens mee met de mensen daar en met de Oekraïense gemeenschap in Nederland, die in angst verkeert om het lot van familie en vrienden.’ Vanuit Lech. Proost!

Toen de vakantie erop zat besloot Willem-Alexander te laten zien hoe betrokken hij wel niet was en nodigde een groepje mensen van de Oekraïense gemeenschap in Nederland uit te komen praten over de situatie in hun land. De koning en de koningin waren ‘ontroerd’ door de ontmoeting en dat waren hun gasten eveneens. Het staatsbezoek aan Griekenland werd in verband met de oorlog wél probleemloos uitgesteld, maar toen stond er geen vakantie gepland.

Hoeveel weken vakantie heeft de koning, of liever gezegd neemt hij er per jaar? Als we de lege plekken in zijn publiek toegankelijke agenda bekijken komen we uit op een weekje of vijftien. Een paar maanden in de zomer, een kleine maand rond oud en nieuw, twee weken skivakantie in Lech en dan nog eens een paar weekjes rond Pasen. Daar staat tegenover dat hij in theorie als staatshoofd permanent in functie is, maar dat is puur symbolisch. Verantwoordelijkheid draagt hij niet; die ligt bij de minister-president die ook permanent in functie is en die voor zichzelf én de koning verantwoordelijkheid draagt.

Hij tekent tijdens de vakantie wel dringende stukken (op zijn iPad), maar dat zal hem weinig tijd kosten. Hij hoeft ze niet te lezen. Er zit altijd een korte samenvatting bij. Die kan hij lezen of gewoon overslaan. Hij zou het signeren zelfs even tussendoor op zijn speedboot kunnen doen. Als Máxima even het stuur overneemt is het binnen een paar minuten gepiept. Maar wie weet beschikt zijn bootje van twee miljoen over een automatische piloot. En een volautomatische signeerapp. Willem-Alexander is de vakantiekoning bij uitstek.

Dit stukje is ook gepubliceerd in De Republikein, nummer 1, maart 2023

Bernhard grijpt in.
Tijdens een recent interview vroeg NRC het Hoofd Onderzoek van het NIOD of het koningshuis zich wel eens met onderzoek van het instituut had bemoeid. ‘Nee, niet echt’, antwoordde Het Hoofd tegen beter weten in. Hoezo ‘niet echt’? Als prins Bernhard het NIOD onder druk zet en bovendien de minister-president voor zijn karretje spant om publicatie van een boek te dwarsbomen, is er sprake van directe bemoeienis. Pijnpunt was dat ik in De affaire-Sanders harde bewijzen voor Bernhards lidmaatschap van de Duitse nazipartij had aangedragen.

NRC wees Het Hoofd erop dat ik in Het Instituut (2019) had beschreven hoe het NIOD was gezwicht voor de druk van Bernhard. Het Hoofd antwoordde dat hij ‘grote vraagtekens’ bij mijn weergave zette; ‘verder wil ik er niet te veel over zeggen.’ Toen Het Instituut uitkwam weigerde hij ook al commentaar met de smoes dat het in strijd zou zijn met de ‘privacy’. Dat Het Hoofd er niets over kwijt wilde, had alles te maken met zijn eigen, niet fraaie, rol in de kwestie.

Ook het bestuur van het NIOD, met daarin prominenten als historicus Jan Bank en de ‘vader’ van het CDA, Piet Steenkamp, heeft zich wel degelijk laten koejeneren door het koningshuis. De affaire-Sanders kwam een jaar later uit dan gepland omdat het bestuur geen noemenswaardig verzet bood tegen de druk van Bernhard. En passant werd zo ook de wetenschappelijke onafhankelijkheid van het NIOD te grabbel gegooid.

Leugenaar
Bernhard bleef zijn NSDAP-lidmaatschap hardnekkig ontkennen. Hij was woedend dat ik met hard bewijs kwam dat hem als leugenaar ontmaskerde. Je mag van het bestuur van je eigen instituut verwachten dat het zich achter zijn onderzoeker opstelt, maar het tegendeel was het geval. De boodschapper kreeg de schuld; de dader ging vrijuit.

De uitgave werd opgeschort omdat een grondige revisie van het manuscript noodzakelijk zou zijn. Opeens – met dank aan Bernhard – was de inhoud niet langer wetenschappelijk verantwoord en bovendien zou het boek mank gaan aan slechte onderbouwing. Dat de toenmalige directeur het manuscript met een enthousiaste brief bij het bestuur had aanbevolen – dat volgens het protocol toestemming voor publicatie moest geven – deed er niet meer toe. Dat de directeur zo impliciet geschoffeerd werd nog minder. Tegenover de buitenwereld beweerde het NIOD dat de auteurs (ondergetekende en co-auteur Coen Hilbrink) zwoegden om de tekst aan te passen. Dat was pertinente onzin, maar als het om Bernhard ging, was geen smoes te gek.

Steenkamp heeft nog tevergeefs geprobeerd uitgeverij SDU te bewegen het boek terug te trekken. Dat was weliswaar vervelend voor de auteurs maar die kwamen er vast wel overheen. Bernhard moest worden ontzien; hij had een broze gezondheid, die hem overigens niet belette de directeur en Het Hoofd telefonisch te belagen.

NSDAP
De situatie werd nog grimmiger toen Bernhard Wim Kok bewoog zich met de kwestie te bemoeien. Afzien van publicatie was wegens ophef in de pers geen optie meer. Dat zou neerkomen op censuur en daar doen we in dit land niet aan. Aan de tekst van het boek is uiteindelijk vrijwel niets veranderd. Op verzoek van het bestuur heb ik slechts toegevoegd dat veel leden van de Duitse adel, evenals Bernhard, NSDAP-lid zijn geweest. Overbodig, maar niet in strijd met de waarheid. De bedoeling was uiteraard dat die ‘verzachtende omstandigheid’ zijn lidmaatschap in een iets milder daglicht plaatste.

Dat het NIOD tot tweemaal toe heeft geweigerd op Het Instituut te reageren is alleszins begrijpelijk. Het is namelijk gebaseerd op brieven, memo’s en rapporten die intern over de kwestie zijn geschreven. Er viel niets te ontkennen en zelfs de gruwelijke standaardzin van de hedendaagse communicatie-experts ‘zich niet in de situatie te herkennen’ was geen optie. Dan maar liever geen commentaar.

Deze column verscheen eerder in De Republikein, nummer 3, september 2022.