De Greet Hofmansaffaire heeft nooit bestaan

Bij het overlijden van prinses Christina haalden vrijwel alle kranten de oude mythe van stal dat gezondheidsbidder Greet Hofmans door koningin Juliana naar paleis Soestdijk was gehaald om Christina – die toen nog Marijke heette – van een ernstige oogkwaal te genezen. Zo schreef bijvoorbeeld Het Parool vandaag (online editie) dat Christina’s kwaal voor Juliana aanleiding om zelfverklaard gebedsgenezeres Greet Hofmans in te vliegen, wat leidde tot serieuze spanningen met prins Bernhard. Geruime tijd dreigde zelfs een echtscheiding. Intriges, spanning en seks aan het hof. Dankzij prins Bernhard.

Nederlands befaamdste hofintrige is ten onrechte vernoemd naar Greet Hofmans. De gebedsgenezeres zou de monarchie op haar grondvesten hebben doen trillen. Maar wat hardnekkig nog steeds (ook vandaag weer) de ‘Greet Hofmansaffaire’ wordt genoemd, was een doodgewone huwelijkscrisis, met Bernhard en zijn overspelige gedrag als hoofdschuldige. Juliana had er schoon genoeg van.

Op paleis Soestdijk woedde als sinds de beginjaren vijftig een complete oorlog tussen Juliana en Bernhard. ‘Juliana-Bernhardcrisis’ zou dan ook een betere omschrijving van de affaire zijn geweest, maar de mythe wil nu eenmaal dat vorstelijke huwelijken een sprookje zijn en in koningssprookjes wordt niet gescheiden. Daarom kreeg Greet de schuld en het moet gezegd dat ze de ideale zondebok was.

Ten onrechte is altijd beweerd dat Juliana de gebedsgenezeres naar Soestdijk haalde om Marijke van haar oogaandoening te genezen. Artsen bleken daartoe niet in staat, en daarom zou Juliana als diepgelovige vrouw haar hoop op Greet hebben gevestigd. IJdele hoop, weten we nu, maar Hofmans groeide uit tot een belangrijke steun voor de wanhopige Juliana die aan de lopende band door Bernhard met andere vrouwen werd bedonderd. Hij nam zijn toenmalige favoriete vriendin Lady Ann Or Lewis zelfs mee op familievakantie naar Zwitserland. Wel bevredigend voor hem maar vernederend voor Juliana.

Greet Hofmans groeide in die situatie steeds meer  uit tot Juliana’s steun en toeverlaat en beide vrouwen werden vriendinnen. Greet was regelmatig op het paleis te vinden. Maar invloed op staatszaken, zoals Bernhard heeft beweerd, had ze niet.

Het was Bernhard, niet Juliana, die Hofmans naar het hof heeft gehaald. In tegenstelling tot zijn vrouw ging Bernhard door voor zakelijk, maar in religieus opzicht was hij minstens net zo ‘zweverig’ als Juliana. Bernhard wilde zijn lievelingspaard naar de Olympische Spelen van 1952 sturen en had Greet (die een vriend had aanbevolen) om raad gevraagd. Greet zou in direct contact staan met God en Bernhard dacht daar zijn voordeel mee te kunnen doen.

Humor kon de goede Greet niet worden ontzegd: ze adviseerde Bernhard een dieet met veel vlees en room. Ook gehaktballetjes geweekt in melk zouden de conditie van zijn renpaard ten goede komen. Hooi en gras, het reguliere voer, raadde ze af. Bernhard heeft achteraf beweerd dat hij Greet op de proef had willen stellen met zijn vraag en dat hij er uiteraard niet in was getrapt. We weten dat de prins wel vaker loog. Zo vaak zelfs, dat je er boeken mee kunt vullen (wat ik ook daadwerkelijk heb gedaan).

Wat was er in die tijd eigenlijk aan de hand? In de buitenlandse pers doken verhalen op over de crisis op Soestdijk, maar de Nederlandse pers hulde zich in diep stilzwijgen. Over het koningshuis schreef je als krant uitsluitend positief gestemde stukken.

De zogenaamde Greet Hofmansaffaire ging in feite helemaal niet over Hofmans maar over de onhoudbare situatie op Soestdijk. Juliana was het spuugzat dat Bernhard vrijwel permanent op reis was, met talloze vriendinnen het bed indook en zich zelfs door een van hen, Lady Ann, liet vergezellen als het gezin met vakantie ging.

Juliana had het, kortom, helemaal gehad met haar overspelige echtgenoot. Hij bemoeide zich ook nauwelijks met hun kinderen en in tegenstelling tot haarzelf koesterde hij ultrarechtse politieke ideeën en ging hij om met  vrienden die zij verafschuwde.
Juliana probeerde in de Koude Oorlog – tot afschuw van Bernhard – een matigende rol te spelen.

Scheiden was in de tijd vrijwel onmogelijk, al heeft Juliana er wel mee gedreigd. Een scheiding zou een einde hebben gemaakt aan Bernhards extravagante luxeleventje van reizen, feesten en uitgaan. De prins besefte maar al te goed dat hij zijn status uitsluitend aan zijn vrouw had te danken. Om zijn playboyleventje te redden begon hij geruchten rond te strooien. Greet zou een grote invloed hebben op de koningin en haar zelfs in staatszaken adviseren.

Tegen minister-president Willem Drees beweerde Bernhard dat zijn vrouw stapelgek was geworden en door de rechter uit de ouderlijke macht moest worden gezet. Drees vond dat een ‘waanzinnige gedachte’. Het laatste wat hij wilde was een koningscrisis, want die zou ook zijn eigen positie fors kunnen aantasten. Bovendien stond Drees pal achter de koningin.

Om een oplossing te forceren benaderde Bernhard in het geheim het Duitse weekblad Der Spiegel met verzonnen verhalen over de zogenaamde hofintriges van Greet: de Hofmans-affaire was geboren.
Dat het kabinet de invoer van Der Spiegel in Nederland verbood, kon niet voorkomen dat het nieuws hier toch doorsijpelde. Een commissie van wijze mannen moest de kwestie oplossen. Ook Bernhard en Juliana werden door de commissie gehoord. Bernhard loog alles aan elkaar vast en de ‘wijze mannen’ geloofden hem. De prins bereikte wat hij wilde en kon zijn buitensporig luxe leventje op kosten van de Nederlandse staat gewoon voortzetten.

Het echtpaar is sinds de affaire altijd in gescheiden vleugels van paleis Soestdijk blijven wonen, al werd tegenover de buitenwereld de schijn van een harmonieus huwelijk opgehouden.

We moeten de dingen benoemen zoals ze zijn en met Christina ook eindelijk eens de mythe van de Greet Hofmansaffaire ten grave dragen. Het was de Juliana-Bernhard-huwelijkscrisis. Met Hofmans had de Greet Hofmansaffaire niets te maken

De ‘idiosyncrasy’ van koningin Wilhelmina

Dagblad Trouw kwam onlangs met ‘nieuws’ over koningin Wilhelmina. Ze zou van plan geweest zijn hoge Duitse nazi’s uit te ruilen tegen Leopold III van België die gevangen zat en voor wiens leven ze vreesde. Hoe ze haar plan dacht te verwerkelijken blijft een raadsel.

Haar minister van Buitenlandse Zaken Eelco van Kleffens noteerde Wilhelmina’s gedachtenspinsels braaf in zijn dagboeken. Vaak nam hij haar niet serieus. Dat was ook het geval toen ze miljoenen Duitsers wilde deporteren.

Wilhelmina wilde namelijk voorkomen dat Duitsland ooit weer een gevaar voor Nederland werd. Ze maakte de Amerikaanse president Roosevelt per brief deelgenoot van haar plan. De gehele Duitse bevolking in de buurt van de Nederlandse grens moest gedwongen worden naar een of andere uithoek te verhuizen. Na al die jaren onder Hitler waren ze ongetwijfeld allemaal nazi geworden. Dus moesten ze allemaal op transport.

Ze vroeg Van Kleffens haar plan aan te kaarten bij de Amerikanen en ervoor te zorgen dat het onderdeel werd van de capitulatievoorwaarden. De minister maakte haar voorzichtig duidelijk dat er voor haar plan geen draagvlak zou zijn. In een brief aan ambassadeur Alexander Loudon in Washington klaagde hij: ‘Mijn telegram over de onwenschelijkheid van openbare bespreking van het vraagstuk der al of niet verbanning van Nazis en andere rotmoffen hangt samen met een waarschijnlijk tijdelijke idiosyncrasie van HM, die alle Nazis (“natuurlijk met vrouwen en kinderen, ziet U”) doodeenvoudig wil verbannen: “U wil daar dus wel voor zorgen.” Jawel, jawel, het is immers zoo reëel gedacht en zoo simpel van uitvoering.’

Roosevelt heeft nooit gereageerd op Wilhelmina’s plan, Hij had het helemaal met Hare Majesteit  gehad nadat hij haar een keer over de vloer had gehad in zijn buitenhuis Hyde Park Mansion. De president arriveerde daar volgens de notities van Van Kleffens veel te laat, en toen hij er eindelijk was, vulde hij de resterende tijd met anekdotes en grappen. In overleg met Wilhelmina had hij evident geen zin. Tot immense teleurstelling van ons staatshoofd, noteerde Van Kleffens.

Als goed diplomaat bleef Roosevelt beleefd en in de officiële verslagen tref je ook geen onvertogen woord over Wilhelmina aan. Maar in familiekring beschreef hij haar als een bekrompen en onaangenaam mens. Dat heeft zijn kleinzoon Curtis naar buiten gebracht. De president en zijn echtgenote Eleanor vonden Wilhelmina ‘een bigotte, onzuiver redenerende, onmogelijk veeleisende, intens egocentrische oude dame, iemand zonder enig inzicht in de werkelijke machtsverhoudingen in de wereld.’

Wie kennis neemt van Wilhelmina’s plannen voor uitruil en deportatie kan de president geen ongelijk geven.

Dit stukje verscheen eerder in Argus, 14 mei 2019

Reactie NIOD: Het NIOD heeft kennis genomen van het verschijnen van Het Instituut van Gerard Aalders. Het Instituut is een persoonlijk relaas, en gaat voor een belangrijk deel over conflicten tussen personen die in meerderheid al geruime tijd niet meer werkzaam zijn bij het NIOD. Om reden van privacy is het NIOD als werkgever niet gemachtigd om mededelingen te doen aangaande interne, persoonlijke aangelegenheden.

Wel hechten wij er aan vast te stellen dat Gerard Aalders, in de jaren waarin hij als onderzoeker in dienst van het NIOD was, al dan niet op eigen titel, alles heeft kunnen publiceren wat hij wenste te publiceren.

Reactie voormalig NIOD-directeur Hans Blom: „Het boek en de inhoud daarvan zijn mij bekend. Ik heb besloten daarop niet te reageren.”

Reactie voormalig NIOD-bestuurslid Jan Bank: „Ik laat zijn beweringen voor rekening van de heer Aalders en heb verder niet de behoefte om te reageren.”

Bovenstaande reacties stonden vandaag, 18 april, in NRC die mij had geïnterviewd over mijn nieuwe boek. In Het Instituut beschrijf ik hoe directie en bestuur van het NIOD zich menigmaal zonder noemenswaardig tegenstribbelen schikten naar de wensen van politiek Den Haag en Soestdijk. Ik baseer mijn boek voor een belangrijk deel op correspondentie en rapporten die werden geproduceerd naar aanleiding van onderzoeken die ik uitvoerde. Als ik onderzoek doe, krijg je de resultaten van mijn bevindingen. Met gedroomde of gewenste uitkomsten van opdrachtgevers houd ik uit principe geen rekening. Directie en bestuur gingen daar niet altijd in mee en gooiden zo de naam van het NIOD als onafhankelijk geschiedenisinstituut te grabbel.

Het boek is dus geen ‘persoonlijk relaas’ en het gaat evenmin over conflicten met mensen die ‘al geruime tijd niet meer werkzaam zijn bij het NIOD.’ Het gaat in essentie over het NIOD, dat als gerenommeerd wetenschappelijk instituut helemaal niet zo onafhankelijk was als zijn reputatie doet vermoeden. Het schikte zich al te slaafs naar de wensen van Den Haag en het koningshuis. Dát was de oorzaak van de conflicten waarin ik als onderzoeker verzeild raakte. Ik heb me altijd tegen externe inmenging verzet, hetgeen hevige spanningen opleverde met directie en bestuur. Dát is het onderwerp van mijn boek.

Loe de Jong liet zich niet overdonderen door politici en ministers en weerstond ook zware druk als het ging over het koningshuis. Dat hij een zwak had voor het koningshuis, met name voor koningin Wilhelmina, deed daar niets aan af. In mijn tijd op het NIOD (1993-2010) was die onafhankelijkheid vaak ver  te zoeken.  Soms vreesde ik zelfs voor mijn baan. Om dat nu af te doen als ‘conflicten tussen personen’ is meer dan ridicuul. Dat het NIOD zich in zijn reactie ook nog verschuilt achter redenen van privacy is te bizar voor woorden.

De reactie van Blom kan ik, in tegenstelling tot die van Bank, wel waarderen. Bank doet alles af als ‘beweringen’. Dat is een rare uitspraak voor een bestuurslid dat verondersteld wordt garant te staan voor onafhankelijke geschiedschrijving. Bank zat met de chef van de afdeling onderzoek, Peter Romijn, in de begeleidingscommissie van de affaire Sanders, het boek waarin het NSDAP-lidmaatschap van prins Bernhard wordt onthuld.

Bank schikte zich zonder morren naar de wensen van Den Haag en Soestdijk. Als de kwestie niet was uitgelekt naar Het Parool was het boek wellicht nooit verschenen. Bank heeft zijn overwegingen en tekstsuggesties die bedoeld waren om het gedrag van de prins – waar ook maar mogelijk – te vergoelijken, uitgebreid op papier gezet. Zijn opmerkingen, bedenkingen én pogingen tot vergoelijking liggen ten grondslag aan de passages in het boek die gaan over het nazilidmaatschap van Bernhard. Ik baseer me, kortom, op zijn eigen teksten. Dat Bank dat nu meent te kunnen afdoet als ‘beweringen’ vind ik verbijsterend.

Op internet en YouTube zijn interviews te zien n.a.v. het verschijnen van Het Instituut:
Café Weltschmerz/Argus:

Radio 1 Kunststof:  https://www.nporadio1.nl/kunststof/onderwerpen/498882-gerard-aalders-historicus-schrijver

De reactie van het NIOD

Gisteren, zaterdag 14 april, verschenen enkele artikelen in een aantal dagbladen over mijn nieuwe boek Het Instituut.
Het AD en Het Parool hadden daarin een reactie van het NIOD opgenomen.
Oud-directeur Hans Blom liet weten niet te willen reageren. Gelukkig verborg hij zich niet achter de vreselijke smoes die voorlichters tegenwoordig bij voorkeur bezigen: ‘zich niet in de situatie herkennen’. Dat kon in zijn geval ook moeilijk want de delen in mijn boek waarin hij figureert zijn deels samengesteld uit onze wederzijdse briefwisseling, die niet altijd even verheffend van aard was.

Het NIOD beriep zich in zijn reactie op ‘onafhankelijke wetenschappelijke begeleidingscommissies’ als waarborg voor zijn geschiedschrijving. Daar valt het een en ander op af te dingen.

Toen ik het nazi-lidmaatschap van prins Bernhard in de affaire Sanders wilde publiceren, kreeg ik te maken met zo’n ‘onafhankelijke begeleidingscommissie’. Soms duikt ie nog wel eens op in een van mijn  nachtmerries. Mijn commissie bestond uit de chef van de afdeling Onderzoek, Peter Romijn, en NIOD-bestuurslid prof. Jan Bank. De twee andere bestuursleden, prof. Eltjo Schrage en prof. Piet Steenkamp (‘Rooie Piet’ of beter nog ‘Oranje Piet’) bemoeiden zich ook intensief met de tekst van het boek. Geen van de heren kan ook maar in de verste verte aanspraak maken op termen als  ‘onafhankelijkheid’ of  ‘waarborg’ voor eerlijke en onbevangen geschiedschrijving. Hun gedienstigheid aan het koningshuis en minister-president Wim Kok, de ministerieel verantwoordelijke in deze kwestie, kwam neer op zo goed als honderd procent. Het was de slaafste commissie waarmee ik in mijn werk ooit te maken heb gehad.

De naam ‘Bernhard’ viel in de eerste vier maanden van het conflict nooit. Het boek, de affaire Sanders, (mede-auteur Coen Hilbrink) ging over de eerste naoorlogse veiligheidsdienst, maar bevatte ook een aantal toedek-operaties van de Nederlandse regering in de direct naoorlogse tijd. Een van die cover ups was Bernhards lidmaatschap van de Duitse nazi-partij die in de dagen aan het licht kwam.

Dat lidmaatschap was natuurlijk het grote probleem, maar daarover had de begeleidingscommissie het nooit. Nee, de toon van het boek deugde niet. Wazige kritiek waar je niets mee kunt. Even later was het boek plotseling ’te Frans’. Wat de loodzware begeleidingscommissie daar mee heeft bedoeld, is me tot op de dag van vandaag een raadsel. Er waren trouwens veel meer afleidingsmanoeuvres, maar over Bernhard ging het nooit.

Ondertussen waren er drukke contacten met Soestdijk en Den Haag. Toen dan na vier maanden de prins eindelijk ter sprake kwam, eiste de commissie een forse uitbreiding van de paragraaf die oorspronkelijk niet meer dan een halve pagina besloeg. Er moest uitgebreid worden vermeld dat Bernhard niet het enige lid van de Duitse adel was, die lid was geworden van de Hitler-partij. Ik vond dat overbodig, maar het was niet in strijd met de waarheid, dus ging ik er in mee.

De bedoeling was uiteraard om verzachtende omstandigheden voor de prins aan te voeren. ‘Kijk, onze prins was zeker niet de enige’. Daar kon ik, zoals gezegd, mee leven. Zijn lidmaatschap bleef immers recht overeind. Wel heb ik geweigerd om opmerkingen over zijn fameuze heldenmoed en zijn riskante bombardementsvluchten boven Duitsland (die hebben nooit plaatsgevonden) aan mijn tekst toe te voegen.
Op de ‘onafhankelijkheid’ en ‘waarborgen voor gedegen onderzoek’ op het NIOD  valt dus wel het een en ander af te dingen.

Toen directeur Blom lid werd van een regeringscommissie die de roof op de joden in de oorlog moest onderzoeken, kwam de onafhankelijkheid van het NIOD wederom op de tocht te staan. De commissie was bevolkt met prominenten uit de wereld van banken, beurs en bedrijfsleven. Hun doel was zeker niet primair gericht op zuivere geschiedschrijving. Op de achtergrond speelden grote financiële en politieke belangen. Maar de commissie kon zich mooi achter De Directeur (zoals ik Blom in Het Instituut bij voorkeur noem), verschuilen. De Directeur van het NIOD stond immers garant voor betrouwbare geschiedschrijving. Als afleidingsmanoeuvre was het een zeer geslaagde zet.

Het probleem was dat het NIOD ook onderzoek deed naar de roof. Ik was er al jaren mee bezig, had de naam opgebouwd van ‘roofgoeroe’ en had drie boeken over de kwestie op stapel staan.  Ik waarschuwde De Directeur voor de implicaties van zijn dubbelfunctie, namelijk directeur van het NIOD  én commissielid. Het liep inderdaad fors uit de hand. Toen puntje bij paaltje kwam koos De Directeur voor de Grote Jongens waarmee de commissie was bevolkt. De commissie ging vóór het NIOD waarmee de onafhankelijkheid van Het Instituut wederom de mist in ging.

Hoe het  tegenwoordig op het NIOD is gesteld weet ik niet. Ik heb uitsluitend mijn eigen tijd als onderzoeker beschreven. Een tijd overigens, waar ik met veel plezier op terugkijk.

Ter afsluiting een laatste opmerking uit de NIOD-reactie. Als onderzoeker in dienst van het NIOD had ik alles kunnen publiceren wat ik wenste. Dat klopt. Maar dat was soms eerder ondanks dan dankzij de NIOD-directie. Het staat allemaal uitgebreid in Het Instituut beschreven.

Interviews:

Café Weltschmerz/Argus:

Radio 1 Kunststof:  https://www.nporadio1.nl/kunststof/onderwerpen/498882-gerard-aalders-historicus-schrijver

Pesterijen van Wilhelmina

Koningin Wilhelmina had enorme waardering voor militairen. Zozeer soms, dat het op verering leek. Onvermoeibaar en onder alle omstandigheden pleitte ze voor meer geld voor de krijgsmacht. Ze dweepte met ijzervreters als generaal J.B. van Heutsz, die in haar naam op Atjeh niet alleen complete dorpen had platgebrand maar ook de inwoners vermoord.
Van Heutzs beschikte over militairen die deden wat hun was opgedragen. Discipline was alles, vond Hare Majesteit. Die kon  niet streng genoeg zijn.

Toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak prezen veel mensen haar profetische gaven. Dat kwam door haar eeuwige gebedel om meer geld voor het leger. Die oorlog ging weliswaar aan Nederland voorbij, maar haar zogenaamd vooruitziende blik was een van de  mythes die rondom Wilhelmina bleef hangen. Bij de uitbraak van de Tweede Wereldoorlog ging het niet anders. Ook die oorlog zou ze hebben zien aankomen. Daarom had ze steeds weer geld voor defensie gevraagd. Als haar ministers beter hadden geluisterd, zou Nederland  een fatsoenlijk leger hebben gehad, dat stand had kunnen houden tegen de Wehrmacht. Met een profetische blik had het allemaal evenwel niets van doen. Als je iedere dag voorspelt dat het zal gaan regenen, krijg je onvermijdelijk gelijk.
Wilhelmina was een verklaard tegenstander van de vredesconferenties in Den Haag (1899 en 1907) en de bouw van het Vredespaleis zag ze al evenmin zitten. Als dat gedoe voor vrede betekende in haar ogen simpelweg dat er minder geld naar het leger zou gaan, en dat mocht niet gebeuren. Haar grote held was generaal Van Heutsz, de man die Atjeh hardhandig in het gareel had gedwongen.
Atjeh wilde namelijk geen deel uitmaken van het Koninkrijk der Nederlanden en moest daarom worden’gepacificeerd’. Pacificeren is een eufemisme voor het platbranden van dorpen en het vermoorden van waarschijnlijk meer dan honderdduizend Atjeeërs. Mannen, vrouwen, kinderen; onderscheid maakte de generaal niet.

Wilhelmina heeft Van Heutsz persoonlijk bedankt voor zijn verdiensten. Zijn manschappen hadden gedaan wat hun was opgedragen. Wilhelmina hechtte aan kadaverdiscipline.

Als reactie op mijn boek Wilhelmina, mythe, fictie en werkelijkheid stuurden enkele lezers mij een mail over de pesterijen van Hare Majesteit. Het waren verhalen uit betrouwbare bron. Ten paleize had ze gelegenheid om hoogst persoonlijk de discipline te testen en ze heeft dat met overgave gedaan.
Je kunt je afvragen, net zoals haar ministers in Londense ballingschap dat hebben gedaan, of Hare Majesteit wel ‘helemaal normaal’ was.

Een lezer schreef dat zijn grootvader tijdens zijn diensttijd (het was in de Eerste Wereldoorlog) als gewoon soldaat regelmatig paleiswacht had gelopen op Huis ten Bosch.

Het was schildwachten streng verboden hun rug naar het paleis toe te keren. Vorsten hebben  geen zin om tegen een rug aan te kijken. Bezoekers moesten na een ontmoeting met de vorst  achterwaarts het vertrek verlaten. Wilhelmina wenste evenmin tegen een rug aan te kijken en ze hield daarom scherp in de gaten of soldaten zich wel aan dat voorschrift hielden.

De grootvader van mijn informant had die regel ooit eens overtreden. Toen Wilhelmina hem die verkeerde draai zag maken – ze had hem kennelijk in de gaten gehouden – sloeg ze meteen alarm.
Ze informeerde haar hofmaarschalk over deze ernstige schending der regels, die op zijn beurt de compagniecommandant belde om de klacht van de koningin over te brengen.
Bij terugkeer in de kazerne werd opa voor twee volle weken in het cachot gegooid. ‘Ook nog op hoge leeftijd’, stond in de mail, ‘was mijn opa woedend en verontwaardigd als er over koningin Wilhelmina werd gesproken.’

Volgens een andere mail lokt Hare Majesteit ook regelmatig incidenten uit door te proberen soldaten de regels te laten schenden. Discipline en voorschriften mochten in haar ogen onder geen enkele  omstandigheid worden verzaakt. Zo nu en dan testte ze dat  persoonlijk.
Het was de schildwachten bij paleis Het Loo ten strengste verboden enig woord te wisselen tijdens hun dienst. Zelfs als de koningin je wat vroeg moest je blijven zwijgen. Óók wanneer Hare Koninklijke Hoogheid bleef aandringen. Hij mocht uitsluitend, met de kaken stijf op elkaar, de gebruikelijke eerbewijzen brengen.

Schildwachten waren in de regel eenvoudige jongens die vrijwel zonder uitzondering diep onder de indruk waren van de koningin. Dat was er met de paplepel ingegoten.
In de ochtend maakte Wilhelmina graag een wandeling door de paleistuin. En passant mocht ze dan graag een schildwacht verleiden zijn mond open te doen. Het soldaatje treiteren van de koning verliep ongeveer zo:

‘Goedemorgen schildwacht’, begroette Wilhelmina de dienstdoende soldaat op wie ze het die dag had gemunt.
‘Schildwacht, ik zei goedemorgen en u hoort niet was ik zeg.’ Als de man bleef zwijgen, wat dat voor Hare Majesteit reden door te gaan met provoceren: ‘Goedemorgen schildwacht, bent u soms doof?’
Als de schildwacht zich dan gedwongen voelde haar groet te beantwoorden met een ‘Goedemorgen majesteit’ of iets dergelijks, ontstak ze in woede en eiste ze terstond passende maatregelen tegen de man die het had gewaagd de discipline met voeten te treden.

Wereldvreemd als ze was, had ze geen benul van wat ze bij die eenvoudige soldaten aanrichtte.

Het waren pesterijen van een bekrompen mens, die haar leven lang nooit enige spijt heeft betoond over de moordpartijen die haar troepen op Atjeh hadden aangericht. Dat waren soldaten die wisten wat discipline was en deden wat hun was opgedragen. Befehl ist Befehl.

Maar ook officieren waren niet veilig, zoals bleek uit een mail die ik van een reserve officier ontving die eind jaren vijftig dienst deed. Wilhelmina was toen al afgetreden als koningin, maar er deden nog steeds verhalen over haar narrige optreden de ronde. Een daarvan was dat ze graag te paard de troepen te velde inspecteerde. Een officier te paard die de troepen presenteerde mocht Hare Majesteit niet dichter dan zes paardbreedten naderen. Op die afstand aangekomen moest hij afstijgen en zich melden.

Op een dag zag Wilhelmina haar kans schoon en verzocht ze ‘mijnheer’ zijn paard zijdelings in haar richting te verplaatsen. Na vijf van die manoeuvres stond het paard van de officier bijna flank aan flank met de Hare. Dat was natuurlijk wat ze wilde en de arme man werd daarvoor door Haar persoonlijk gestraft. Uit de mail: ‘Ik hoorde in die tijd ook dat in diverse conduitestaten van militairen door Hare Majesteit persoonlijk uitgedeelde straffen stonden opgetekend.’ Het heeft de reserve-officier verbaasd dat daar ‘met een mengeling van scepsis en ontzag over werd gesproken.’

Mijn gebrek aan naastenliefde

Het is niet de gewoonte op recensies van je boeken te reageren, maar een blogje moet kunnen. Tenslotte hoef je je niet alles te laten welgevallen. Zeker niet van Oranjeminnende recensenten, die er niet tegen kunnen dat een lid van het Koninklijk huis wordt beschreven op een manier die hun niet zint.

De toon van de recensies is extra fel omdat ze van CDA- en GVP-huize zijn. De heren voelen zich dubbel gepakt omdat ik behalve Wilhelmina`s functioneren ook haar geloof van wat kritische noten heb voorzien.

In het Reformatorisch Dagblad (11-06-2018) brandt Pieter Verhoeve mij volledig af en in het Friesch  Dagblad (02-06-2018) krijg ik op mijn kop van Bearn Bilker. Verhoeve is voorzitter van de Koninklijke Bond van Oranjeverenigingen, burgemeester van Oudewater en GPV-lid. Bilker is CDA-er, burgemeester van Kollumerland en Nieuwkruisland en geldt als een kenner van het Oranjehuis.

Bilker was zo vriendelijk mij zijn recensie toe te sturen. We hadden wel eens email-contact gehad, en ik vond zijn geste heel aardig. Zoals dat hoort heb ik hem daarvoor bedankt.
Wat mij aan beide recensies stoorde was hun opmerking dat ik geen of slecht literatuur- en archiefonderzoek had gedaan. Het boek zou nergens op zijn gebaseerd.
Voor hun lezers moet dat een hele opluchting zijn geweest, want die konden na die geruststellende woorden weer rustig gaan slapen. Niets aan de hand immers? Helaas voor hen is het een bewering, die op vrijwel elke bladzijde van Wilhelmina met kloeke voetnoten wordt gelogenstraft. Ze komen trouwens geen van beiden met ook maar één voorbeeld.

Als extra geruststelling haalt Verhoeve wijlen Cees Fasseur aan, mijn liefste vijand. Die had inderdaad nooit een  goed woord voor me over en Verhoeve citeert hem dan ook gretig.
Wat ik deed (volgens Fasseur) was niets anders dan het verzamelen van ‘vermoedens, geruchten, loze beweringen en dat dan zo’n beetje aan elkaar schrijven.’ Tsja. Als de hofbiograaf dat beweert, zal het wel waar zijn, redeneert de baas van de Bond van Oranjeverenigingen.
Hij beweert trouwens ook dat iedere onderzoeker toegang kan krijgen tot het Koninklijk Huisarchief (KHA). Dat is onzin. Het KHA schrijft zelf: ‘De periode na 1934 is niet toegankelijk voor derden’.    Mij werd trouwens ook de toegang vóór 1934 ontzegd, zoals Verhoeve op p. 107 van mijn boek (noot 166) had kunnen lezen.

Bilker op zijn beurt huldigt Fasseur als de man die hem juist de ogen voor de échte Wilhelmina heeft geopend. Het is jammer dat Bilker mijn boek hardnekkig een biografie noemt, hoewel ik op p. 19 toch ten zeerste heb benadrukt dat het geen biografie is, maar een poging haar feitelijke rol in ballingschap te laten zien.

De teneur van beide stukken ten aanzien van mijn boek is helder: broddelwerk, nergens op gebaseerd en rijp voor de vuilnis. Ik had van deze trouwe Oranjevazallen niet anders verwacht.

In het derde hoofdstuk heb ik de internationale verhoudingen tijdens de oorlog beschreven. Wilhelmina komt in dat hoofdstuk niet eens voor. Verhoeve vindt dat deel van mijn boek ‘bondig en boeiend beschreven’, maar is ook van mening dat hoofdstuk 3 niet in het boek thuishoort.
Vreemd, want ik wilde de onzinnige bewering ontzenuwen dat Wilhelmina in het internationale krachtenveld een rol van enige betekenis heeft gespeeld. Roosevelt en Churchill namen haar niet eens serieus. Exact om die reden komt ze in het hoofdstuk niet voor.

Instemmend haalt Verhoeve de opvatting van de gereformeerde historicus Van Deursen aan, die vond dat geschiedschrijving een vorm van naastenliefde is voor hen die zijn overleden. Maar helaas: ‘Aalders houdt zich daar niet aan.’ Nee, natuurlijk niet. Als je daarin meegaat, zou Hitler alleen nog door een harde nazi en Stalin uitsluitend door een gestaalde communist kunnen worden beschreven.

En Wilhelmina door een doorgewinterde oranjeklant.  Zoals een Bilkner of een Verhoeve.

De verzetsdoden van Wilhelmina

‘Nieuwsuur’ kwam me interviewen over Wilhelmina. Ik schrijf in mijn boek dat de centralisatie van het verzet naar schatting een paar honderd verzetslieden het leven heeft gekost.  Daarover wilde ‘Nieuwsuur’ het graag hebben.
Ik had het zelf liever over de essentie van mijn boek gehad: over Wilhelmina als een van de meest overschatte figuren uit onze geschiedenis. Maar daar had het programma geen oren naar.

De redacteur had ook nog een vraag: kende ik wellicht een historicus die kritiek op mijn boek kon leveren? Ik beval prof. dr. Jan Bank aan. Hij verdedigt het koningshuis tegen de klippen op, dus ik vond dat ze aan Bank een goede hadden.
Ad van Liempt als criticus hadden ze zelf bedacht en hij bleek alleszins bereid een duit in het zakje te doen. Het vervelende was dat beide heren geen letter van mijn boek hadden gelezen. Dat kon ook nauwelijks, want het was net een dag uit.

Commentaar leveren zonder enige kennis van de bewuste passage uit het boek bleek voor geen van beide heren een probleem om zich in stevige bewoordingen over mijn werk uit te laten. Professor Bank hield het erop dat mijn conclusie over de gevolgen van de centralisatie ‘vele bruggen te ver was’. Hij wilde eerste ’twee’ zeggen, maar herstelde dat snel in ‘vele’. Dat is toch erger dan twee.

Van Liempt toonde zich inventief in zijn commentaar. Volgens hem kon je niet volhouden dat Wilhelmina het verzet had gecentraliseerd. Met die opvatting staat hij zo ongeveer alleen in Nederland. Uit alles bleek dat hij even bliksemsnel Loe de Jong erop na had geslagen, maar geen tijd had gehad de stof even te laten bezinken. Van de literatuur die na De Jong over het verzet was verschenen, had hij helaas geen grammetje kaas gegeten. Zijn oordeel: wat ik had geschreven grensde ‘aan de rand van onzin’.

En wat zou er zijn gebeurd als het verzet niet was geconcentreerd, vroeg hij zich nog af. Daarmee sprak hij niet alleen zichzelf tegen (over de centralisatie) maar stelde hij ook de beruchte ‘als’ vraag, die er zoals bekend in de geschiedenis volstrekt niet toe doet. Het is immers gegaan zoals het gegaan is. Aan ‘als’ hebben historici geen boodschap.

Historicus dr. Coen Hilbrink reageerde in NRC (01-05-2018) per ingezonden brief op de concentratie-kwestie, die de krant overigens ook zelf in haar recensie had aangeroerd. Hilbrink zet uiteen dat Wilhelmina het verzet wel degelijk heeft gecentraliseerd en dat daardoor naar schatting honderden verzetsstrijders het leven hebben verloren, waaronder zijn eigen vader en grootvader. Hilbrink schreef een proefschrift en enkele boeken over de illegaliteit. Ook heeft hij tal van verzetsstrijders geïnter-viewd.

Een gedenkboek van het verzet Het Grote Gebod hekelde de beslissing van Wilhelmina als ‘een betreurenswaardige domheid’. Een snoeihard oordeel die stamt uit een tijd dat eerbied voor het koningshuis nog vanzelfsprekend was. Tegenwoordig zouden we vermoedelijk spreken van een ‘idiote beslissing die alleen een wereldvreemde gek kan maken’ (ik improviseer maar even wat).

De Jong vond die centralisatie ook geen briljant idee, maar hij wilde het uit eerbied voor de koningin geen ‘betreurenswaardige domheid’ noemen. Toch kon hij er wel een eind in meegaan. Van Liempt zag dat even over het hoofd.

Waarom was het eigenlijk zo’n slecht besluit? Ten eerste wist Wilhelmina zo goed als niets over het verzet en de onderlinge strijd die zich daarbinnen afspeelde tussen (zoals dat toen nog ging) katholieken, gereformeerden, communisten en noem alle richtingen verder maar op.

Haar schoonzoon, prins Bernhard, zou de chef van de verenigde verzetsgroepen worden. Het klonk zeker imposant: Bevelhebber der Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten. Wilhelmina deed dat met een vastomlijnd doel voor ogen. In Nederland zou de indruk worden gewekt dat het Oranjehuis, onder de moedige leiding van Bernhard een fors aandeel in de bevrijding van het vaderland had gehad. Het zou de monarchie weer steviger dan ooit in het zadel helpen. Wilhelmina had zich laten inspireren door de Maquis, de Franse ondergrondse.

In haar autobiografie noteert ze hoe dat was gegaan. In een krantenartikel had ze gelezen ‘dat de Maquis was opgenomen in de bondgenootschappelijke strijdkrachten. […] Zij kregen bij hun inlijving bij de geallieerde legers de status van combattanten en een eigen bevelhebber, generaal Koenig. Op hetzelfde ogenblik begreep ik, dat iets dergelijks voor onze Binnenlandse Strijdkrachten tot stand moest komen.’

De ondergrondse zag niets in haar plan, maar werkte toch tegen heug en meug mee om het verzet te concentreren en te organiseren in gewesten. Ook leden van de Ordedienst (OD) bemoeiden zich ermee. De OD zou volgens plan pas in actie komen als het land was bevrijd om de terugkeer van de koningin in goede banen te leiden. De zeer orangistisch gezinde OD kwam dus voortijdig in actie, maar de organisatie had vanwege de zichzelf toebedacht taak voor na de bevrijding niet het flauwste benul van verzetswerk. De noodzaak van de grootst mogelijke geheimhouding snapte ze al evenmin. Koeriers gingen op pad met schriftelijke uitnodigingen voor vergaderingen waarin adressen, namen van deelnemers alsook de tijd en plaats van samenkomst stonden. In het echte verzet ging dat soort dingen mondeling, zonder dat er een snipper papier aan te pas kwam.

Het ging dan ook helemaal fout. Een enkel voorbeeld volstaat: ir. Krikke, OD-er en benoemd tot commandant van het gewest Midden-Nederland belegde een vergadering in het gebouw van de Kamer van Koophandel in Utrecht. Koerierster Leny Mostert werd aangehouden door de Sicherheitsdienst met de uitnodigingen op zak. Het gevolg was dat Krikke zelf en nog zes anderen werden gearresteerd. Zelden had de Duitse illegaliteitsbestrijding het zo gemakkelijk gehad.
Met dank aan Wilhelmina.

Een mislukte bevrijdingspoging leidde tot de dood van de verzetsleiders Sam Esmeijer, Frank van Bijnen en Huibert Verschoor. De verzetslieden die ze hadden willen bevrijden – de mensen die de Sicherheitsdienst had gearresteerd vanwege de op Mostert gevonden uitnodigingen – werden geëxecuteerd.

Door de volstrekt amateuristische aanpak van de centralisatie – die om veiligheidsredenen nooit had mogen plaatsvinden – was het voor de Duitsers bovendien een koud kunstje in het verzet te infiltreren. Met alle dodelijke gevolgen van dien.

De centralisatie ging van Wilhelmina uit. Ze beschrijft het nota bene zelf in haar biografie Eenzaam maar niet alleen. Veel verzetsmensen hebben haar ‘betreurenswaardige domheid’ met de dood moeten bekopen.

Toch raar dat Ad van Liempt mijn conclusie afdoet als ‘aan de rand van de onzin’ en dat ze volgens Jan Bank ‘vele bruggen te ver’ is. Commentaar leveren staat iedereen vrij, maar doe het alsjeblieft wel op grond van feiten en kennis.

Wat kost het Nederlandse koningshuis de belastingbetaler per jaar? In ieder geval veel meer dan de Rijksbegroting ons wil doen geloven. De totale uitgaven voor Willem-Alexander, Máxima en Beatrix (de ‘uitkeringtrekkers’ in het jargon) komen dit jaar uit op 59,4 miljoen euro.  Volgens een nieuw onderzoek van het tijdschrift De Republikein in samenwerking met het Republikeins Genoot-schap zou dat minstens 349 miljoen euro moeten zijn. Via WillyLeaks@deRepublikein.nl  kregen de onderzoekers veel informatie binnen van onder meer ambtenaren die hun grieven kwijt wilden.

De beveiligingskosten zijn geheim, maar we moeten rekenen op minimaal 40 miljoen euro per jaar. Koningsdag is ook niet gratis. De gemeente die de koning en zijn familie ontvangt, is ongeveer een miljoen kwijt. Koninklijke ‘flitsbezoeken’ aan dorpen en steden (en dat zijn er ongeveer  350 per jaar door Willem-Alexander en Máxima) kosten aan beveiliging en omzetverlies van de middenstand circa 75.000 euro.
Nederland heeft wereldwijd zo’n 140 ambassades en consulaten. De ambassades hebben vaak ruimtes die uitsluitend ten dienste staat voor koninklijk bezoek. Ze staan bijna altijd leeg, maar brengen wel onderhoudskosten met zich mee. Dankzij WillyLeaks weten we dat onze royals in de praktijk vaak liever kiezen voor een suite in een peperduur hotel. Dat kost extra geld, ook voor beveiliging.

Toen Willem-Alexander nog kroonprins was en als hobby aan waterbeheer deed, ontstond er op het ministerie van Waterstaat een complete ambtelijke unit ter ondersteuning van zijn liefhebberij.

De ambassade in Parijs mag zich regelmatig verheugen in een bezoekje van Máxima die bij het kopen van haar schoenen en haute couture het liefst onopvallend in Parijs verblijft en bekende hotels mijdt. Het koningshuis neemt het regeringsvliegtuig volgens de RVD altijd in het nationale belang. Schoentjes en kleding van de koningin vallen daar kennelijk ook onder. En natuurlijk moet er bewaking mee.

Alle contacten in het buitenland, ook als ze privé zijn, worden door Buitenlandse Zaken begeleid en ondersteund. Alle gesprekken, hoe futiel ook, worden voorbereid.
Consulaten en ambassades zijn wekenlang in de weer om niets aan het toeval over te laten. Ambtenaren die vonden dat privé-activiteiten buiten hun functieomschrijving vielen, klaagden liever niet, omdat het hun carrièrekansen schaadde.

Het rapport besteedt veel aandacht aan het vermogen van de koning. Het is niet uitgesloten dat de fiscus miljoenen misloopt. Het rapport beweert niet dat de koning fraude pleegt, maar de omvang van hun vermogen, door Quote geschat op circa 900 miljoen, is gezien de historisch traceerbare opbouw van het Oranjekapitaal onwaarschijnlijk laag.
De RVD beweerde aan de vooravond van Willem-Alexanders koningsdagbezoek aan Groningen dat hij geen aandelen heeft in Shell of andere ‘koninklijke’ bedrijven, zoals Philips.

Met het oog op de Groningse gasbevingen was dat een handige zet. Maar volgens de voormalig  directeur van het Koninklijk Huisarchief, Bernhard Woelderink, heeft de familie wel degelijk aandelen Shell en Philips. Misschien staan ze niet op naam van de koning, maar op die van Beatrix of mogelijk zijn ze ondergebracht in stichtingen of trusts. Mogelijkheden zat en dat de Oranjes de offshore wegen kennen én bewandelen is al vaker in het nieuws geweest.

Dit artikel verscheen eerder in Argus

Een reputatie op drijfzand

Wat steeds weer opviel bij het schrijven van Wilhelmina. Mythe, fictie en werkelijkheid (dat medio april 2018 verschijnt) was de moeite die ministers zich gaven om het gedrag van Hare Majesteit te verdoezelen. Al eerder was me iets dergelijks bij prins Bernhard opgevallen. Ook daar stuitte ik op eindeloos gedraai en gemanipuleer om de waarheid te verhullen.

Wij als burgers mogen niet weten hoe ons staatshoofd denkt, handelt of tot beslissingen komt. Hij staat boven de partijen. De koning (de Grondwet spreekt altijd van de koning) is niet verantwoordelijk voor wat hij doet. Dat zijn de ministers, hoewel zij samen met de koning de regering vormen. Onze Grondwet stelt sinds 1848: ‘de Koning is onschendbaar; de ministers zijn verantwoordelijk’.

Voor die Grondwetswijziging had Nederland `Koninklijke kabinetten’, waarin de koning een dominante rol speelde. Met zijn Grondwet van 1848 heeft Thorbecke de koning een groot deel van zijn macht ontfutseld. Voortaan waren de ministers verantwoordelijk voor het regeringsbeleid. De koning was goeddeels buiten spel gezet.

De hechte band die sindsdien tussen de koning en zijn ministers zou bestaan noemen we de ‘eenheid van de Kroon’.  Die eenheid is niet bij wet geregeld. Het is gewoonterecht dat te pas (en nog vaker) te onpas wordt toegepast. Het wekelijkse beraad tussen de premier en de koning valt er bijvoorbeeld onder. Over dat wekelijkse onderonsje mag niets uitlekken; het zou namelijk de ‘eenheid’ kunnen schaden.

De ministeriële verantwoordelijkheid was in principe beperkt tot slechts één persoon: de koning. Maar ministers die te maken kregen met (bijvoorbeeld) het onacceptabele gedrag van prins Bernhard (waardoor ook de positie van koningin Juliana in het gedrang dreigde te komen) zochten naar een manier om het laakbare gedrag van de prins buiten de publiciteit te houden. Zo ontstond de afgeleide ministeriële verantwoordelijkheid.
De afgeleide ministeriële verantwoordelijkheid is door de jaren heen steeds verder opgerekt. De minister-president wil geen gedoe met de koning en zijn familie. Daarvoor is het koningshuis te populair. Kwesties rond de monarchie dreigen voor de zittende premier vrijwel altijd electoraal verlies met zich mee te brengen; soms zelfs politieke zelfmoord.
Als Den Uyl destijds prins Bernhard vanwege de Lockheed-affaire voor de rechter zou hebben gesleept, had de premier dat politiek vermoedelijk niet overleefd. Bernhard was en bleef – daar veranderde Lockheed niets aan – razend populair. Dus moest de boel zoveel mogelijk worden toegedekt.

De ‘ministeriële verantwoordelijkheid’ is door ministers ook wel misbruikt om zichzelf tegen kritiek of politieke tegenwind te beschermen. Affaires kunnen immers met een beroep op die verantwoordelijkheid min of meer naar eigen inzicht worden afgewikkeld of door geheimhouding buiten het zicht van het parlement en de kiezer worden gehouden. Óók wanneer dat ongewenst is en mogelijk zelfs in strijd met de wet. Dat is een ongezonde en vooral ook ongewenste situatie. Thorbecke heeft een dergelijke toepassing van de regel nooit zo voor ogen gestaan.

Die ruim anderhalve eeuw oude regel fnuikt nog steeds onze geschiedschrijving. Ook in het geval van Wilhelmina, de koningin met de meest solide reputatie ooit. Ministers hadden bijkans dagwerk om haar onkunde, gestuntel en vlagen van razernij verborgen te houden.  Premier-in-ballingschap Gerbrandy zei ooit: ‘De koningin moet [in Nederland] terugkomen zo blank als sneeuw’.  Als hij er dan zelf zou uitzien ‘als een moriaan’ kon hem niet veel schelen.
Als we Hare Majesteit nader onder de loep nemen, blijft er van haar roem en prestige maar weinig over. Dat is niet alleen toe te schrijven aan haar onkunde, zwakke regeereigenschappen of omdat ze een onmogelijk mens was om mee samen te werken. Wat het zo moeilijk maakte was haar overtuiging dat ze samen met God Nederland bestuurde. Als je daarvan overtuigd bent glijdt alle kritiek van je af en wordt die zinloos. Vanuit haar goddelijke positie meende ze als enige te weten wat goed was voor het land. Dat leverde niet zelden onverkwikkelijke situaties op, die echter met een beroep op de ministeriële verantwoordelijkheid zorgvuldig buiten de publiciteit werden gehouden.

Tijdens de ballingschap in Londen (1940-1945) greep Wilhelmina haar kans en deed ze vooral wat ze zelf wilde. De ministers hadden nog maar weinig grip op haar. Er was geen parlement waarop ze konden terugvallen om de koningin in toom te houden. Menigmaal hebben de ministers in Londen zich afgevraagd of Hare Majesteit wel helemaal normaal was. Ze gedroeg zich vaak als het spreekwoordelijk scheldende viswijf; niet als de eerbiedwaardige koningin van Nederland.

Na de oorlog heeft de Parlementaire Enquête Commissie Regeringsbeleid 1940-1945 (PEC) het Londense beleid geëvalueerd. Dat leverde maar liefst 14.901 pagina`s op in folioformaat. Maar Wilhelmina komt er nauwelijks in voor. Prins Bernhard, vanwege de afgeleide ministeriële verantwoordelijkheid, al evenmin.

Essentiële zaken komen niet aan bod, omdat de naam van Hare Majesteit dan in het geding zou komen. De ministers die in Londen met Wilhelmina hadden samengewerkt (voor zover je dat althans door haar geruzie zo kon noemen), wilden er niets over kwijt tegenover de PEC. De ministeriële verantwoordelijkheid verbood dat.
Ook andere getuigen (ambtenaren etc.) stelden zich terughoudend op omdat het prestige van het koningshuis in het geding kon komen. Vaak ook stemden getuigen hun verklaringen onderling op elkaar af vóórdat ze voor de commissie verschenen. De weerstand om iets over Wilhelmina (of Bernhard) te zeggen, zat diep. Vanzelfsprekend heeft dat grote (en kwalijke) gevolgen gehad voor de geschiedschrijving. De PEC geeft een zwaar gemanipuleerd beeld van de Nederlandse regering in ballingschap.

Wilhelmina, had overigens zelf geen bezwaar om vragen van de PEC te beantwoorden. Maar de Commissie wees dat af op grond van de ministeriële verantwoordelijkheid.

Koningin Wilhelmina was er alles aan gelegen haar reputatie en die van het koningshuis te beschermen. Veel documenten die een minder gunstig licht op haar koningschap wierpen, heeft ze laten vernietigen. Ook zijn archieven in binnen- en buitenland gekuist van materiaal dat Hare Majesteit niet welgevallig was. Wie voor informatie bij het Koninklijk Huisarchief aanklopt, krijgt het advies de dubbelbiografie van Cees Fasseur te raadplegen. Daar zou alles instaan, wat de nieuwsgierige onderdaan ook maar zou willen weten. Er staat inderdaad veel in, maar lang niet alles. En heel veel essentieels ontbreekt.

Het is lastig een beeld van Wilhelmina (en leden van haar familie) te schetsen. De ministeriële verantwoordelijkheid en de ‘eenheid van de Kroon’ staan dat eenvoudigweg niet toe. Archieven zijn grondig gewied of op grond van geheimhoudingsbepalingen niet toegankelijk. Materiaal wat niet geschikt wordt geacht om te bewaren in openbare overheidsarchieven, wordt hoogstwaarschijnlijk ondergebracht in het Koninklijk Huisarchief. Het KHA is officieel een particuliere stichting – overigens wel volledig door de overheid gefinancierd – en valt daarom niet onder de archiefwet die de toegang tot onze nationale archieven regelt. Stukken in openbare archieven kunnen bij wet maar beperkte tijd geheim blijven. Stukken in particuliere archieven zo nodig voor eeuwig.

De officiële geschiedschrijving van de regering in ballingschap is vanwege de koningin drastisch gemanipuleerd en per definitie onvolledig en onbetrouwbaar.  Ondanks al haar tekortkomingen, rare beslissingen en wereldvreemde inschattingen is Wilhelmina er in geslaagd een solide reputatie van standvastige oorlogskoningin op te bouwen. Dat is te danken aan de ministeriële verantwoordelijkheid, de eenheid van de Kroon en de doelgerichte archiefvernietiging.
Maar toch heeft haar persoonlijk ingrijpen en het gemanipuleer van de overheid niet kunnen verhinderen dat er voldoende materiaal bewaard is gebleven (vooral in buitenlandse archieven) dat aantoont dat haar prestige op drijfzand is gebaseerd.

Vandaag (1 december) verschijnt het onderzoeksverslag van een door Rutte ingestelde commissie. De opdracht was onderzoek te doen naar een belastingdeal die in de jaren zeventig met de Oranjes zou zijn gemaakt.
Op verzoek van prins Bernhard.
Het klonk allemaal heel waarschijnlijk maar de commissie onder leiding van prof. dr. Carla van Baalen heeft geen spoor van bewijs gevonden voor een geheime belastingdeal met de Oranjes.

In mijn blog van eind juli schreef ik al dat ik niet veel vertrouwen had in de samenstelling van de commissie. Niet omdat ze als mens of wetenschapper niet zouden deugen. Het probleem was dat ze niet over de specifieke eigenschappen beschikten die nodig zijn voor een onderzoek als dit.

Carla Van Baalen is hoogleraar parlementaire geschiedenis, Paul Bovend’Eert doceert staatsrecht en Mark van Twist is bestuurskundige. Er blijken inmiddels nog twee mensen aan de commissie te zijn toegevoegd, allebei verbonden aan de School voor Openbaar Bestuur. Dat kan vast geen kwaad moet de premier hebben gedacht. Zolang er maar geen echte experts inzitten.

Het zou logisch zijn geweest om leden van de Algemene Rekenkamer tijdelijk vrij te stellen voor een grondig onderzoek. Accountants zijn ook geschikt voor dat soort speurwerk en er zijn vast nog hele roedels deskundigen te verzinnen die een gedegen, diepgaand onderzoek hadden kunnen instellen. Dat is niet gebeurd.
Wat we nu voorgeschoteld krijgen is de geschiedenis van de Wet Financieel Statuut Koninklijk Huis. Daarin wordt het inkomen van de koning, zijn opvolger en zijn voorganger (inclusief echtgenotes) geregeld. Daarover was echter al genoeg bekend en je hebt echt geen zware commissie nodig om dat allemaal nog eens opnieuw omstandig uit de doeken te doen.
In de tijd dat we nog koningin tegen Beatrix moesten zeggen, heb ik daarover al eens een artikel geschreven, gebaseerd op de vele literatuur die voorhanden is. Dat stuk staat ook op deze site voor wie een snel overzicht wil hebben.

Het rapport dat ook als boek is uitgekomen bij Uitgeverij Boom in Amsterdam heet Het inkomen van de koningen is dus geschreven door maar liefst vijf auteurs die daar ongeveer een jaar de tijd voor hebben gekregen van Rutte. Ze hebben niets onoirbaars gevonden wat me – zoals gezegd – niet verbaasd.

Ik wil en kan bij gebrek aan bewijs absoluut niet beweren dat die deal wél is gemaakt. Maar de auteurs kunnen evenmin concluderen dat hij niet is gesloten. Ze hebben alleen niets gevonden. Dat geloof ik best maar het is geen bewijs dat er nooit een afspraak is gemaakt.

Waarom laat Rutte de conclusie schuil gaan achter een dik rapport dat Het inkomen van de koning heet? Ongetwijfeld om vertrouwen in te boezemen maar bij mij blijft de twijfel knagen.