Het moet er eens van komen

De excuses van Rutte voor het optreden van de Nederlandse regering tijdens de oorlog zijn in joodse kring warm ontvangen. Maar het kan beter. Weliswaar wordt de regering gevormd door de ministers en de koning(in), maar Wilhelmina heeft zichzelf met haar overhaaste vlucht naar Engeland zo geblameerd dat het de huidige koning zou sieren namens zijn familie óók zijn excuses aan te bieden. De Oranjes negeerden wel vaker de ministeriële verantwoordelijkheid. In dit geval zou niemand dat de koning kwalijk nemen.

Het was een smadelijke vlucht. Temeer omdat kroonprinses Juliana nog op 8 mei 1940 had beweerd dat het huis van Oranje vijf eeuwen lang voor geen enkel gevaar was gevlucht en dat ook nooit zou doen: ‘Onze plaats is hier in Nederland. (…) We zullen nooit onzen post verlaten.’ Op 13 mei arriveerde Wilhelmina in Londen. Juliana was er al. De Familie had trouwens al twee keer eerder het hazenpad gekozen (in 1567 en 1795), maar dat terzijde.

Koningin Wilhelmina had toen ze vluchtte al een slechte staat van dienst wat joden betrof. Na de Kristallnacht(1938) zwol de stroom joodse vluchtelingen aan en dus de behoefte aan een vluchtelingenkamp. De keuze viel op de Veluwe maar Wilhelmina wenste, zo liet ze van haar vakantieadres weten, geen kamp in haar ‘achtertuin’. De keuze viel toen op Westerbork in het verre Drenthe.

Wilhelmina heeft altijd beweerd dat ze niet wilde vluchten. Het ‘overkwam’ haar door omstandigheden maar er zijn voldoende bewijzen dat haar vlucht was gepland.  Wilhelmina vluchtte apart van de ministers die niet eens wisten waar de koningin uithing. De vlucht was bovendien in strijd met de grondwet (artikel 21), maar wie dat te berde durfde brengen was een zeur. ‘Nood breekt wet’. De vlucht was niet alleen slecht voorbereid maar ook niet goed  doordacht. De regering had in 1937 weliswaar ‘Aanwijzingen’ voor ambtenaren laten opstellen voor het geval Nederland zou worden bezet, maar die waren zo vaag dat ze onwerkbaar waren. Wilhelmina en haar ministers in Londen hadden geen benul wat er in Nederland speelde. Alle verantwoording was afgeschoven op ambtenaren, maar die hadden weinig zin die op zich te nemen.Dus ging het mis.

In Londen trok Wilhelmina macht naar zich toe ten koste van de ministers. Haar praatjes voor radio Oranje zouden – zo wil de mythe – Nederland door de oorlog hebben gesleept. Nog daar gelaten dat dat pertinente onzin is, heeft Wilhelmina zich maar een enkele maal over de Jodenvervolging uitgelaten. Keer op keer viel ze de bezetter in ‘vlammende bewoordingen’ aan, maar niet als het om joodse medeburgers ging.
Interesseerde Wilhelmina het lot van de joden niet? Of zat er ook wat wrok? De joodse bourgeoisie droeg het koningshuis een warm hart toe, maar de veel grotere joodse arbeidersklasse telde sinds het einde van de 19e eeuw veel communisten en socialisten die de monarchie in principe afwezen. De instelling van Wilhelmina jegens politiek links was, zacht uitgedrukt,  afwijzend. Was de koningin wellicht een tikkeltje antisemitisch? Dat zou niet uitzonderlijk zijn. Volgens historicus Loe de Jong leden sommige ministers aan een vorm van ‘mild antisemitisme’. Op de manier zoals je ook wel antikatholieke sentimenten aantrof (waarvan Wilhelmina ook niet vrij was).

Journaliste en classica Henriëtte Boas bezocht Wilhelmina als Engelandvaarder. Ze kreeg strenge, protocollaire instructies: richt in geen geval het woord tot Hare Majesteit. Boas trok zich daar niets van aan. Op de vraag van Wilhelmina hoe het ging antwoordde ze ‘goed’, maar met de Joden in Nederland gaat het niet goed.’ Wilhelmina stond abrupt op: ‘Dat heb ik u niet gevraagd’ en liep weg.

Hoog tijd dus dat Willem-Alexander zijn excuses aanbied voor de laksheid van zijn overgrootmoeder. Want meer dan haar ministers was Wilhelmina hét gezicht van de regering.

                             Dit stukje verscheen eerder in Argus, 18 februari 2019

Geld, een bijbaan en een vliegtuig

We beseffen volgens de RVD  allemaal dat de koning op buitenlandse handels-missies gouden megacontracten binnenhaalt. Hij doet deuren opengaan die anders gesloten zouden blijven.
In het buitenland gaan ze meteen plat zodra Willem-Alexander zijn entree maakt en als Máxima haar glimlach toont, verdwijnt iedere gedacht aan winst achter de horizon. Normaal hebben juristen een jaar nodig om waterdichte contracten op te stellen, maar door de magie van het koningspaar is dat in een dagje gepiept. Alle juridische obstakels en fiscale hindernissen verdwijnen als sneeuw voor de Oranjezon.  Lachje, contract tekenen en Nederland heeft weer miljardenorders en extra werkgelegenheid.

Dat het echtpaar deuren kan openen die anders gesloten blijven is waar. Een eerlijk zakenman komt Saoedi-Arabië, Brunei of andere schurkenstaten niet binnen. Het zijn landen met een monarch die qua opvattingen in de duistere Middeleeuwen is blijven steken. Onze monarchie is een instituut dat zijn wortels heeft in diezelfde duistere Middeleeuwen en is daarom altijd welkom. Ons koningspaar is dik bevriend met de Saudische kroonprins Mohammed Bin Salman die vorig jaar opdracht gaf de dissidente journalist Kashoggi af te slachten. Daaraan dankt hij zijn bijnaam ‘de Slager’. Van fijne vrienden moeten we het hebben, zag je Máxima – voor een foto poserend met de Slager – stralend lachend denken.

Máxima is vaak op reis voor de Verenigde Naties als ambassadrice voor ‘inclusieve financiering’. Dat is zo vaag dat je het aan niemand kunt uitleggen, wat vermoedelijk de reden is dat je er verder weinig over hoort of leest. Het moet iets te maken hebben met geld en arme mensen die recht hebben op een eigen bankrekening. De VN dacht daarom meteen aan Máxima. Ze heeft verstand van geld en bovendien leert ze haar dochters zuinig met geld omgaan. Ze krijgen een luttel bedrag per week omdat ze het belang van geld moet leren kennen. Dat zal bij kroonprinses Amalia niet werken want zodra ze achttien wordt (in 2021), krijgt ze prompt anderhalf miljoen euro per jaar. Weg opvoeding.

Máxima krijgt 150.000 euro per jaar als VN-ambassadrice. Niet van de VN, maar van de Nederlandse regering. Daarvan gaat ze zo’n tien keer per jaar op reis. Dat is 15.000 euro per trip. Behalve die anderhalve ton krijgt ze van de staat 1.020.000 als inkomen en onkostenvergoeding.

Geen wonder dat het koningspaar een (duurzaam!) vliegtuig wilde. Alleen daarmee kan het alle zegeningen die het voor Nederland bewerkstelligt realiseren.
Dat het nieuwe vliegtuig brandstofzuinig is en verder zo groen dat zelfs Greta Thunberg er best in zou willen vliegen, zonder last van haar geweten te krijgen, spreekt voor zich.

Sinds afgelopen zomer heeft het echtpaar de beschikking over een Boeing 737 waarvoor
Willem-Alexander al een vliegbrevet had. Maar dat had vanzelfsprekend niets met de aankoop te maken. Met de uitstekende (en miljoenen goedkopere) alternatieven was echt van alles mis. Vliegend brandhout was het. W.A. wilde niet eens gezien worden met een brevet voor die rot kisten. Een eis was dat het toestel non-stop naar de overzeese gebiedsdelen kon vliegen. Dat kon de oude KBX niet en dat was gewoon te gek voor woorden.  Het toestel staat geregistreerd als PH-GOV. Het oude toestel heette PH-KBX naar koningin Beatrix. ‘GOV’ staat voor regering, wat zakelijker overkomt dan PH-KWA.

De koning heeft wel absolute voorrang als hij wil vliegen. Máxima iets minder, maar in de praktijk legt niemand haar een strobreed in de weg als ze een paar leuke schoentjes in Milaan wil scoren.

Bij de perspresentatie van de PH-GOV was alles groen, zakelijk en efficiënt wat de klok sloeg. Het toestel was véél zuiniger dan zijn voorganger. Logisch. Dat ding was twintig jaar oud en de techniek staat niet stil.

De oorspronkelijke 100 zitplaatsen zijn teruggebracht naar 24. Dat moest omdat er aan boord kei- en keihard wordt gewerkt. Dan moet je wel de ruimte hebben. Er is satellietverbinding, Wifi en de gebruikte materialen zijn op hun gewicht geselecteerd, want iedere kilo méér kost extra geld aan brandstof. Daarvan is het koningspaar tot in hun tenen doordrongen. Maar die tenen (plus de rest) moeten na dat keiharde werken wel even onder de douche. Dat was een complex probleem waarover ook Willem-Alexander (ex-watermanagement!) zijn hoofd heeft gebroken.

Dankzij veel technisch vernuft is het toch gelukt en kan de koning rechtop, in zijn volle lengte, onder de douche. Het toilet is zo groot dat er moeiteloos zes stoelen economy class in zouden passen, maar juist daardoor een wonder van efficiëntie en duurzaamheid. Kortom: we kunnen nieuwe miljardenorders – gegarandeerd klimaatneutraal – met vertrouwen tegemoet zien.

           Dit stuk verscheen ook als column in ‘De Republikein’, nr. 4, december 2019.

Máxima heeft zich uitstekend aangepast

De Oranjes hoeven nauwelijks belasting te betalen, maar zelfs het luttele dat ze de fiscus verschuldigd zijn, proberen ze te ontwijken. Máxima heeft zich moeiteloos aangepast aan de gewoonte
van haar schoonfamilie. Toen de RVD onlangs beweerde dat de koningin teveel belasting had betaald, wist ik dat de dienst weer eens bezig was ons een loer te draaien.

Máxima had volgens krantenberichten immers niet te veel maar juist te weinig afgedragen voor haar landgoed van drieduizend hectare in Patagonië (Zuid-Argentinië). Op Máxima’s terrein staat een luxe hotel met vijf kamers dat wordt gerund door haar peettante Marcela. Als Máxima zelf met haar familie komt logeren gaat Estancia Pilpilcura voor gewone gasten op slot.

Veel rijke buitenlanders hebben grond in Patagonië gekocht. Wat ze met elkaar gemeen hebben is een belastingfobie.
SusanaLara, een plaatselijke onderzoeksjournaliste, wilde weten of die grootgrondbezitters netjes hun belasting afdragen. Een beetje rare onderzoeksvraag. We weten immers allemaal dat rijke mensen weinig of geen geld naar de fiscus overmaken.

De uitkomst van haar onderzoek was dan ook voorspelbaar. Ze betaalden allemaal te weinig. Ook Máxima, de koningin van de microkredieten, maakte maar een microbedragje aan de fiscus over. Ze had wel iets betaald voor haar landgoed, maar helemaal niets voor de bebouwing.
En laat ze nou ook nog ‘vergeten’ hebben op te geven dat tante Marcela namens haar Estancia Pilpilcura runt. Hotels zijn verboden. Volgens het bestemmingsplan is alleen landbouw, veeteelt of mijnbouw toegestaan.

Onze ambassadeur in Argentinië besprak de kwestie met de gouverneur van de provincie Rio Negro waar Máxima’s landgoed ligt. Was het waar dat ze belasting had ontdoken? De gouverneur verzekerde dat daarvan geen sprake was. En het hotel dan dat in strijd was met het bestemmingsplan? De gouverneur stelde zich flexibel op en vond dus niet dat er sprake was van commerciële activiteiten die toestemming behoefden.

Of de gouverneur ruggenspraak heeft gehouden met president Mauricio Macri weten we niet. Kerst 2016 bracht de familie Macri, samen met Máxima en haar gezin door, op Estancia Pilpilcura.
Uit stukken van de belastingdienst blijkt dat Máxima inmiddels alle verschuldigde belastingen heeft betaald en dat ook haar onroerend goed nu geregistreerd staat. Maar wel pas ná verschijning van het artikel van Lara.

Volgens de ambassade berustte alles op een misverstand. Volgens Lara is dat onzin. Máxima heeft 10 jaar aantoonbaar te weinig betaald. In plaats van een boete boete kreeg ze alle begrip. Het ging trouwens maar om een luttel bedrag: het perceel en de bebouwing had maandelijks ongeveer 100 euro aan belasting moeten opbrengen.

De RVD verklaarde namens de koningin dat er administratieve fouten waren gemaakt waarvan de schuld geheel bij de Argentijnse overheid lag. Máxima had zelfs té veel belasting betaald. Toen de noodtoestand in de provincie van kracht was en ‘volgens lokale regelgeving het betalen van belasting niet aan de orde was, is koningin Máxima wel onverplicht belasting blijven betalen.’
Voortaan beter opletten Máx! Oranjes smijten nooit geld over de balk.

Dit stuk verscheen eerder in De Republikein, nummer. 3, september 2019

 

Geld, Koningshuis en Onkosten

Als het om geld, onkostenvergoedingen en het Huis van Oranje gaat, verandert er nooit iets. Ministers verzinnen uitvluchten en draaien  steevast om de hete brij heen. Voor problemen met het koningshuis zijn ze allergisch.
Hieronder een fragment uit mijn boek Bernhard. Niets was wat het leek  uit 2014. De prins had een excessieve vloot aan rijdend en vliegend materiaal waarvoor de belastingbetaler moest opdraaien. Ministers verduisterden daarom de kosten van Bernhard om gezeur, kritiek en erger te voorkomen. De overeenkomsten met de meubelinterieurkwestie die NRC vandaag naar buiten bracht zijn buitengewoon opvallend.

Neveninkomsten

Wat bracht Bernhard tot zijn nering? Als echtgenoot van Juliana toucheerde hij twee ton per jaar van de Nederlandse Staat. Als Inspecteur-generaal van de Koninklijke Landmacht kreeg hij een vergoeding in de vorm van representatiekosten van 10000 gulden per jaar. Voor zijn nieuwe taak had de prins een auto nodig. Het onderhoud en de benzinekosten kon hij declareren. Over onkostenvergoedingen koesterde de prins ruime opvattingen. Alle facturen stuurde hij door naar het ministerie van Oorlog. Een auto hoefde hij uiteraard niet uit zijn representatiekosten te betalen. Bernhard had auto’s bij de vleet. Vliegtuigen trouwens ook.

Hij was al spoedig de grootse particuliere auto- en vliegtuigbezitter van Nederland. Sommige auto’s waren eigen bezit, maar de meeste waren achtergelaten door de bezetter en vielen de Nederlandse staat toe als oorlogsbuit. Bernhard had daar geen boodschap aan. Hij nam wat hij wilde en liet ook de mannen van zijn BS delen in de confiscatievreugde. Het maakte hem buitengewoon populair. De redenering binnen de BS was dat na vijf jaar van roven door de Duitsers het nu hoog tijd was voor revanche onder het motto ‘pak wat je pakken kunt’.
(…)
Bernhard en zijn staf op Het Loo hadden een eigen luchtmacht en wagenpark met daarin onder andere de geconfisqueerde Mercedes van de Duitse Rijkscommissaris Seyss-Inquart. Het was de gewoonte om achtergelaten Duitse auto’s bij de prins in te leveren. Zo bezat hij een Lancia en een Alfa Romeo, zes Mercedessen, een Buick, een Horch en een Mercury Sedan. Zijn staf reed rond in acht jeeps. Bernhard schuwde ook de betere motorfiets niet en had twee Harleys, een B.S.A., een Calthorpe, een Matchless en een Ariel in zijn stal. Verder stonden er vrachtauto’s jeeps en amfibievoertuigen op zijn naam.

Een aantal auto’s werd door Bernhards persoonlijke staf gebruikt; de rekeningen gingen naar het ministerie van Oorlog. Dat hij tegelijkertijd over een aantal vliegtuigen beschikte, kon de minister evenmin zijn ontgaan, want de onkosten- en brandstofrekeningen belandden allemaal op zijn bureau. Wat een Inspecteur-generaal van de landmacht met al dat vliegend en rijdend materieel moest wist niemand, maar zoals gewoonlijk vonden de meeste betrokken bewindslieden het moeilijk hem terecht te wijzen, laat staan vragen te stellen.

De prins zelf vond zijn vliegende speeltjes wat aan de kleine kant. Hij bezat vijf, mogelijk zes toestellen. Twee ervan had hij in de oorlog cadeau gekregen, vier waren in beslag genomen Duitse vliegtuigen. Bernhard eiste voor zichzelf een toestel met meer allure, een Inspecteur-generaal van de krijgsmacht waardig. Na de oorlog was er keuze genoeg, en zijn vriend Bedell Smith had een prachtige Dakota in de aanbieding. De minister van Oorlog moest het toestel vanzelfsprekend betalen, hoewel hij niet overtuigd was van het nut.

Om hem over de streep te halen onderstreepte Bernhard dat het vliegtuig door zowel koningin Wilhelmina, als prinses Juliana en hemzelf kon worden gebruikt voor officiële reizen. Ook leden van het kabinet zouden er gebruik van kunnen maken. Via wat rekensommetjes liet hij zien hoe stom het zou zijn de Dakota niet te kopen. En voor de prijs hoefde de regering het niet te laten. Een vriendenprijsje. Om de zaak te bespoedigen schreef hij de minister-president dat de minister van Oorlog de indruk had gewekt dat de zaak in orde was. Bernhard had het ontvangstbewijs voor de machine persoonlijk getekend, ‘te goeder trouw’ uiteraard, zodat hij nu verantwoordelijk was voor de betaling. Dat besefte hij heel goed, maar hij verwachtte wel een bevredigende oplossing voor de kwestie. Die kwam er. Het ministerie draaide op voor de benodigde 25000 dollars en Bernhard kon ermee vliegen wanneer het hem uitkwam. Op kosten van de staat en vanaf Soesterberg. Wel zo handig als je in het Gooi woont.

De representatiekosten voor Inspecteur-generaal, op papier vastgesteld op 10000 gulden per jaar, kreeg hij direct op zijn rekening gestort. Alle kosten die hij maakte declareerde hij naar eigen goeddunken. De Dakota had hij op handige wijze de regering in de maag gesplitst, zodat hij daar vanuit declaratieoogpunt geen omkijken meer naar had. Hij kon het toestel steeds met voorrang gebruiken (heden ten dage geniet het staatshoofd nog steeds voorrang, ook boven de minister-president). De luchtvloot van Bernhard stond bekend als de ‘Vliegdienst van Z.K.H. Prins Bernhard’.

De kosten voor het uitgebreide wagenpark en de kleine vloot vliegtuigen liepen behoorlijk op – zeker in een land waar geld schaars was – maar geprotesteerd werd er nauwelijks. Het ministerie van Oorlog draaide grotendeels op voor het onderhoud en brandstofkosten.
Voor de tweede helft van 1945 alleen al diende de prins een declaratie in voor vliegtuigonderhoud van 8000 gulden. Hij was toen nog maar vier maanden in dienst als Inspecteur-generaal. Vanzelfsprekend betaalde hij de onkosten van zijn omvangrijke staf, ondergebracht in twee villa’s, evenmin uit eigen zak. Het ministerie van Oorlog besloot om het onderhoud voor vliegtuigen die als privé-eigendom werden beschouwd per 1 augustus 1946 stop te zetten. Er werden geen woorden aan vuil gemaakt dat het eigenlijk staatseigendom was. De minister van Oorlog liet niet na erop te wijzen dat de 10000 gulden representatiekosten van de prins een ‘billijke vergoeding’ was voor de onkosten die uit de vervulling van zijn functie als Inspecteur-generaal voortvloeiden.

De Algemene Rekenkamer constateerde in een brief aan de minister-president dat de kosten de pan uit rezen. Ze somde op: het stafkwartier de Zwaluwenberg in Hilversum met een huurprijs van 5040 gulden per jaar terwijl de inrichting van het gebouw 47000 gulden had gekost. Voor het onderhoud van de tuinen en het complex stond 5000 in de boeken. De huisvesting van zijn adjudant vergde 3000 per jaar, voor de huisvesting van een Canadese luitenant-kolonel militair was nog geen bedrag bekend (net zo min als wat hij daar te zoeken had). De Vliegdienst van de Inspecteur-generaal van de Landmacht had 1 augustus 1946 30000 gulden gekost, en verder waren er nog een aantal punten van discussie.

De Rekenkamer wilde graag weten wat ‘de doelmatigheid’ van al die uitgaven was. De Rekenkamer maakte er ook bezwaar tegen dat al die uitgaven waren verspreid over een ‘groot aantal begrootingsposten’. Vanuit het oogpunt van overzichtelijkheid prefereerde de Rekenkamer een begrotingspost waarop alle uitgaven waren verantwoord die verband hielden met ‘de positie van Zijne Koninklijke Hoogheid.’

De minister van Oorlog, door de minister-president om commentaar gevraagd, vond dat de kosten ‘redelijk en verantwoord’ waren. Tegelijkertijd maakte hij bezwaar om de uitgaven van prins Bernhard op één begrotingspost samen te vatten. Vermoedelijk omdat hij de kosten – in weerwil van zijn eigen woorden – eigenlijk te hoog vond. Als die onder één noemer werden gebracht zou dat kunnen leiden ‘tot een openbare en zeer zekere ongewenste kritiek op de uitgaven van Zijne Koninklijke Hoogheid’.

Uit: Bernhard. Niets was wat het leek, pp. 210-213
De eindnoten (bronnen) zijn in dit fragment weggelaten, maar staan uiteraard wel in het boek.

Voor het NRC-artikel: https://www.nrc.nl/nieuws/2019/09/08/de-geheime-deal-rond-de-paleismeubels-van-de-koninklijke-familie-a3972645

De Greet Hofmansaffaire heeft nooit bestaan

Bij het overlijden van prinses Christina haalden vrijwel alle kranten de oude mythe van stal dat gezondheidsbidder Greet Hofmans door koningin Juliana naar paleis Soestdijk was gehaald om Christina – die toen nog Marijke heette – van een ernstige oogkwaal te genezen. Zo schreef bijvoorbeeld Het Parool vandaag (online editie) dat Christina’s kwaal voor Juliana aanleiding om zelfverklaard gebedsgenezeres Greet Hofmans in te vliegen, wat leidde tot serieuze spanningen met prins Bernhard. Geruime tijd dreigde zelfs een echtscheiding. Intriges, spanning en seks aan het hof. Dankzij prins Bernhard.

Nederlands befaamdste hofintrige is ten onrechte vernoemd naar Greet Hofmans. De gebedsgenezeres zou de monarchie op haar grondvesten hebben doen trillen. Maar wat hardnekkig nog steeds (ook vandaag weer) de ‘Greet Hofmansaffaire’ wordt genoemd, was een doodgewone huwelijkscrisis, met Bernhard en zijn overspelige gedrag als hoofdschuldige. Juliana had er schoon genoeg van.

Op paleis Soestdijk woedde als sinds de beginjaren vijftig een complete oorlog tussen Juliana en Bernhard. ‘Juliana-Bernhardcrisis’ zou dan ook een betere omschrijving van de affaire zijn geweest, maar de mythe wil nu eenmaal dat vorstelijke huwelijken een sprookje zijn en in koningssprookjes wordt niet gescheiden. Daarom kreeg Greet de schuld en het moet gezegd dat ze de ideale zondebok was.

Ten onrechte is altijd beweerd dat Juliana de gebedsgenezeres naar Soestdijk haalde om Marijke van haar oogaandoening te genezen. Artsen bleken daartoe niet in staat, en daarom zou Juliana als diepgelovige vrouw haar hoop op Greet hebben gevestigd. IJdele hoop, weten we nu, maar Hofmans groeide uit tot een belangrijke steun voor de wanhopige Juliana die aan de lopende band door Bernhard met andere vrouwen werd bedonderd. Hij nam zijn toenmalige favoriete vriendin Lady Ann Or Lewis zelfs mee op familievakantie naar Zwitserland. Wel bevredigend voor hem maar vernederend voor Juliana.

Greet Hofmans groeide in die situatie steeds meer  uit tot Juliana’s steun en toeverlaat en beide vrouwen werden vriendinnen. Greet was regelmatig op het paleis te vinden. Maar invloed op staatszaken, zoals Bernhard heeft beweerd, had ze niet.

Het was Bernhard, niet Juliana, die Hofmans naar het hof heeft gehaald. In tegenstelling tot zijn vrouw ging Bernhard door voor zakelijk, maar in religieus opzicht was hij minstens net zo ‘zweverig’ als Juliana. Bernhard wilde zijn lievelingspaard naar de Olympische Spelen van 1952 sturen en had Greet (die een vriend had aanbevolen) om raad gevraagd. Greet zou in direct contact staan met God en Bernhard dacht daar zijn voordeel mee te kunnen doen.

Humor kon de goede Greet niet worden ontzegd: ze adviseerde Bernhard een dieet met veel vlees en room. Ook gehaktballetjes geweekt in melk zouden de conditie van zijn renpaard ten goede komen. Hooi en gras, het reguliere voer, raadde ze af. Bernhard heeft achteraf beweerd dat hij Greet op de proef had willen stellen met zijn vraag en dat hij er uiteraard niet in was getrapt. We weten dat de prins wel vaker loog. Zo vaak zelfs, dat je er boeken mee kunt vullen (wat ik ook daadwerkelijk heb gedaan).

Wat was er in die tijd eigenlijk aan de hand? In de buitenlandse pers doken verhalen op over de crisis op Soestdijk, maar de Nederlandse pers hulde zich in diep stilzwijgen. Over het koningshuis schreef je als krant uitsluitend positief gestemde stukken.

De zogenaamde Greet Hofmansaffaire ging in feite helemaal niet over Hofmans maar over de onhoudbare situatie op Soestdijk. Juliana was het spuugzat dat Bernhard vrijwel permanent op reis was, met talloze vriendinnen het bed indook en zich zelfs door een van hen, Lady Ann, liet vergezellen als het gezin met vakantie ging.

Juliana had het, kortom, helemaal gehad met haar overspelige echtgenoot. Hij bemoeide zich ook nauwelijks met hun kinderen en in tegenstelling tot haarzelf koesterde hij ultrarechtse politieke ideeën en ging hij om met  vrienden die zij verafschuwde.
Juliana probeerde in de Koude Oorlog – tot afschuw van Bernhard – een matigende rol te spelen.

Scheiden was in de tijd vrijwel onmogelijk, al heeft Juliana er wel mee gedreigd. Een scheiding zou een einde hebben gemaakt aan Bernhards extravagante luxeleventje van reizen, feesten en uitgaan. De prins besefte maar al te goed dat hij zijn status uitsluitend aan zijn vrouw had te danken. Om zijn playboyleventje te redden begon hij geruchten rond te strooien. Greet zou een grote invloed hebben op de koningin en haar zelfs in staatszaken adviseren.

Tegen minister-president Willem Drees beweerde Bernhard dat zijn vrouw stapelgek was geworden en door de rechter uit de ouderlijke macht moest worden gezet. Drees vond dat een ‘waanzinnige gedachte’. Het laatste wat hij wilde was een koningscrisis, want die zou ook zijn eigen positie fors kunnen aantasten. Bovendien stond Drees pal achter de koningin.

Om een oplossing te forceren benaderde Bernhard in het geheim het Duitse weekblad Der Spiegel met verzonnen verhalen over de zogenaamde hofintriges van Greet: de Hofmans-affaire was geboren.
Dat het kabinet de invoer van Der Spiegel in Nederland verbood, kon niet voorkomen dat het nieuws hier toch doorsijpelde. Een commissie van wijze mannen moest de kwestie oplossen. Ook Bernhard en Juliana werden door de commissie gehoord. Bernhard loog alles aan elkaar vast en de ‘wijze mannen’ geloofden hem. De prins bereikte wat hij wilde en kon zijn buitensporig luxe leventje op kosten van de Nederlandse staat gewoon voortzetten.

Het echtpaar is sinds de affaire altijd in gescheiden vleugels van paleis Soestdijk blijven wonen, al werd tegenover de buitenwereld de schijn van een harmonieus huwelijk opgehouden.

We moeten de dingen benoemen zoals ze zijn en met Christina ook eindelijk eens de mythe van de Greet Hofmansaffaire ten grave dragen. Het was de Juliana-Bernhard-huwelijkscrisis. Met Hofmans had de Greet Hofmansaffaire niets te maken

De ‘idiosyncrasy’ van koningin Wilhelmina

Dagblad Trouw kwam onlangs met ‘nieuws’ over koningin Wilhelmina. Ze zou van plan geweest zijn hoge Duitse nazi’s uit te ruilen tegen Leopold III van België die gevangen zat en voor wiens leven ze vreesde. Hoe ze haar plan dacht te verwerkelijken blijft een raadsel.

Haar minister van Buitenlandse Zaken Eelco van Kleffens noteerde Wilhelmina’s gedachtenspinsels braaf in zijn dagboeken. Vaak nam hij haar niet serieus. Dat was ook het geval toen ze miljoenen Duitsers wilde deporteren.

Wilhelmina wilde namelijk voorkomen dat Duitsland ooit weer een gevaar voor Nederland werd. Ze maakte de Amerikaanse president Roosevelt per brief deelgenoot van haar plan. De gehele Duitse bevolking in de buurt van de Nederlandse grens moest gedwongen worden naar een of andere uithoek te verhuizen. Na al die jaren onder Hitler waren ze ongetwijfeld allemaal nazi geworden. Dus moesten ze allemaal op transport.

Ze vroeg Van Kleffens haar plan aan te kaarten bij de Amerikanen en ervoor te zorgen dat het onderdeel werd van de capitulatievoorwaarden. De minister maakte haar voorzichtig duidelijk dat er voor haar plan geen draagvlak zou zijn. In een brief aan ambassadeur Alexander Loudon in Washington klaagde hij: ‘Mijn telegram over de onwenschelijkheid van openbare bespreking van het vraagstuk der al of niet verbanning van Nazis en andere rotmoffen hangt samen met een waarschijnlijk tijdelijke idiosyncrasie van HM, die alle Nazis (“natuurlijk met vrouwen en kinderen, ziet U”) doodeenvoudig wil verbannen: “U wil daar dus wel voor zorgen.” Jawel, jawel, het is immers zoo reëel gedacht en zoo simpel van uitvoering.’

Roosevelt heeft nooit gereageerd op Wilhelmina’s plan, Hij had het helemaal met Hare Majesteit  gehad nadat hij haar een keer over de vloer had gehad in zijn buitenhuis Hyde Park Mansion. De president arriveerde daar volgens de notities van Van Kleffens veel te laat, en toen hij er eindelijk was, vulde hij de resterende tijd met anekdotes en grappen. In overleg met Wilhelmina had hij evident geen zin. Tot immense teleurstelling van ons staatshoofd, noteerde Van Kleffens.

Als goed diplomaat bleef Roosevelt beleefd en in de officiële verslagen tref je ook geen onvertogen woord over Wilhelmina aan. Maar in familiekring beschreef hij haar als een bekrompen en onaangenaam mens. Dat heeft zijn kleinzoon Curtis naar buiten gebracht. De president en zijn echtgenote Eleanor vonden Wilhelmina ‘een bigotte, onzuiver redenerende, onmogelijk veeleisende, intens egocentrische oude dame, iemand zonder enig inzicht in de werkelijke machtsverhoudingen in de wereld.’

Wie kennis neemt van Wilhelmina’s plannen voor uitruil en deportatie kan de president geen ongelijk geven.

Dit stukje verscheen eerder in Argus, 14 mei 2019

Reactie NIOD: Het NIOD heeft kennis genomen van het verschijnen van Het Instituut van Gerard Aalders. Het Instituut is een persoonlijk relaas, en gaat voor een belangrijk deel over conflicten tussen personen die in meerderheid al geruime tijd niet meer werkzaam zijn bij het NIOD. Om reden van privacy is het NIOD als werkgever niet gemachtigd om mededelingen te doen aangaande interne, persoonlijke aangelegenheden.

Wel hechten wij er aan vast te stellen dat Gerard Aalders, in de jaren waarin hij als onderzoeker in dienst van het NIOD was, al dan niet op eigen titel, alles heeft kunnen publiceren wat hij wenste te publiceren.

Reactie voormalig NIOD-directeur Hans Blom: „Het boek en de inhoud daarvan zijn mij bekend. Ik heb besloten daarop niet te reageren.”

Reactie voormalig NIOD-bestuurslid Jan Bank: „Ik laat zijn beweringen voor rekening van de heer Aalders en heb verder niet de behoefte om te reageren.”

Bovenstaande reacties stonden vandaag, 18 april, in NRC die mij had geïnterviewd over mijn nieuwe boek. In Het Instituut beschrijf ik hoe directie en bestuur van het NIOD zich menigmaal zonder noemenswaardig tegenstribbelen schikten naar de wensen van politiek Den Haag en Soestdijk. Ik baseer mijn boek voor een belangrijk deel op correspondentie en rapporten die werden geproduceerd naar aanleiding van onderzoeken die ik uitvoerde. Als ik onderzoek doe, krijg je de resultaten van mijn bevindingen. Met gedroomde of gewenste uitkomsten van opdrachtgevers houd ik uit principe geen rekening. Directie en bestuur gingen daar niet altijd in mee en gooiden zo de naam van het NIOD als onafhankelijk geschiedenisinstituut te grabbel.

Het boek is dus geen ‘persoonlijk relaas’ en het gaat evenmin over conflicten met mensen die ‘al geruime tijd niet meer werkzaam zijn bij het NIOD.’ Het gaat in essentie over het NIOD, dat als gerenommeerd wetenschappelijk instituut helemaal niet zo onafhankelijk was als zijn reputatie doet vermoeden. Het schikte zich al te slaafs naar de wensen van Den Haag en het koningshuis. Dát was de oorzaak van de conflicten waarin ik als onderzoeker verzeild raakte. Ik heb me altijd tegen externe inmenging verzet, hetgeen hevige spanningen opleverde met directie en bestuur. Dát is het onderwerp van mijn boek.

Loe de Jong liet zich niet overdonderen door politici en ministers en weerstond ook zware druk als het ging over het koningshuis. Dat hij een zwak had voor het koningshuis, met name voor koningin Wilhelmina, deed daar niets aan af. In mijn tijd op het NIOD (1993-2010) was die onafhankelijkheid vaak ver  te zoeken.  Soms vreesde ik zelfs voor mijn baan. Om dat nu af te doen als ‘conflicten tussen personen’ is meer dan ridicuul. Dat het NIOD zich in zijn reactie ook nog verschuilt achter redenen van privacy is te bizar voor woorden.

De reactie van Blom kan ik, in tegenstelling tot die van Bank, wel waarderen. Bank doet alles af als ‘beweringen’. Dat is een rare uitspraak voor een bestuurslid dat verondersteld wordt garant te staan voor onafhankelijke geschiedschrijving. Bank zat met de chef van de afdeling onderzoek, Peter Romijn, in de begeleidingscommissie van de affaire Sanders, het boek waarin het NSDAP-lidmaatschap van prins Bernhard wordt onthuld.

Bank schikte zich zonder morren naar de wensen van Den Haag en Soestdijk. Als de kwestie niet was uitgelekt naar Het Parool was het boek wellicht nooit verschenen. Bank heeft zijn overwegingen en tekstsuggesties die bedoeld waren om het gedrag van de prins – waar ook maar mogelijk – te vergoelijken, uitgebreid op papier gezet. Zijn opmerkingen, bedenkingen én pogingen tot vergoelijking liggen ten grondslag aan de passages in het boek die gaan over het nazilidmaatschap van Bernhard. Ik baseer me, kortom, op zijn eigen teksten. Dat Bank dat nu meent te kunnen afdoet als ‘beweringen’ vind ik verbijsterend.

Op internet en YouTube zijn interviews te zien n.a.v. het verschijnen van Het Instituut:
Café Weltschmerz/Argus:

Radio 1 Kunststof:  https://www.nporadio1.nl/kunststof/onderwerpen/498882-gerard-aalders-historicus-schrijver

De reactie van het NIOD

Gisteren, zaterdag 14 april, verschenen enkele artikelen in een aantal dagbladen over mijn nieuwe boek Het Instituut.
Het AD en Het Parool hadden daarin een reactie van het NIOD opgenomen.
Oud-directeur Hans Blom liet weten niet te willen reageren. Gelukkig verborg hij zich niet achter de vreselijke smoes die voorlichters tegenwoordig bij voorkeur bezigen: ‘zich niet in de situatie herkennen’. Dat kon in zijn geval ook moeilijk want de delen in mijn boek waarin hij figureert zijn deels samengesteld uit onze wederzijdse briefwisseling, die niet altijd even verheffend van aard was.

Het NIOD beriep zich in zijn reactie op ‘onafhankelijke wetenschappelijke begeleidingscommissies’ als waarborg voor zijn geschiedschrijving. Daar valt het een en ander op af te dingen.

Toen ik het nazi-lidmaatschap van prins Bernhard in de affaire Sanders wilde publiceren, kreeg ik te maken met zo’n ‘onafhankelijke begeleidingscommissie’. Soms duikt ie nog wel eens op in een van mijn  nachtmerries. Mijn commissie bestond uit de chef van de afdeling Onderzoek, Peter Romijn, en NIOD-bestuurslid prof. Jan Bank. De twee andere bestuursleden, prof. Eltjo Schrage en prof. Piet Steenkamp (‘Rooie Piet’ of beter nog ‘Oranje Piet’) bemoeiden zich ook intensief met de tekst van het boek. Geen van de heren kan ook maar in de verste verte aanspraak maken op termen als  ‘onafhankelijkheid’ of  ‘waarborg’ voor eerlijke en onbevangen geschiedschrijving. Hun gedienstigheid aan het koningshuis en minister-president Wim Kok, de ministerieel verantwoordelijke in deze kwestie, kwam neer op zo goed als honderd procent. Het was de slaafste commissie waarmee ik in mijn werk ooit te maken heb gehad.

De naam ‘Bernhard’ viel in de eerste vier maanden van het conflict nooit. Het boek, de affaire Sanders, (mede-auteur Coen Hilbrink) ging over de eerste naoorlogse veiligheidsdienst, maar bevatte ook een aantal toedek-operaties van de Nederlandse regering in de direct naoorlogse tijd. Een van die cover ups was Bernhards lidmaatschap van de Duitse nazi-partij die in de dagen aan het licht kwam.

Dat lidmaatschap was natuurlijk het grote probleem, maar daarover had de begeleidingscommissie het nooit. Nee, de toon van het boek deugde niet. Wazige kritiek waar je niets mee kunt. Even later was het boek plotseling ’te Frans’. Wat de loodzware begeleidingscommissie daar mee heeft bedoeld, is me tot op de dag van vandaag een raadsel. Er waren trouwens veel meer afleidingsmanoeuvres, maar over Bernhard ging het nooit.

Ondertussen waren er drukke contacten met Soestdijk en Den Haag. Toen dan na vier maanden de prins eindelijk ter sprake kwam, eiste de commissie een forse uitbreiding van de paragraaf die oorspronkelijk niet meer dan een halve pagina besloeg. Er moest uitgebreid worden vermeld dat Bernhard niet het enige lid van de Duitse adel was, die lid was geworden van de Hitler-partij. Ik vond dat overbodig, maar het was niet in strijd met de waarheid, dus ging ik er in mee.

De bedoeling was uiteraard om verzachtende omstandigheden voor de prins aan te voeren. ‘Kijk, onze prins was zeker niet de enige’. Daar kon ik, zoals gezegd, mee leven. Zijn lidmaatschap bleef immers recht overeind. Wel heb ik geweigerd om opmerkingen over zijn fameuze heldenmoed en zijn riskante bombardementsvluchten boven Duitsland (die hebben nooit plaatsgevonden) aan mijn tekst toe te voegen.
Op de ‘onafhankelijkheid’ en ‘waarborgen voor gedegen onderzoek’ op het NIOD  valt dus wel het een en ander af te dingen.

Toen directeur Blom lid werd van een regeringscommissie die de roof op de joden in de oorlog moest onderzoeken, kwam de onafhankelijkheid van het NIOD wederom op de tocht te staan. De commissie was bevolkt met prominenten uit de wereld van banken, beurs en bedrijfsleven. Hun doel was zeker niet primair gericht op zuivere geschiedschrijving. Op de achtergrond speelden grote financiële en politieke belangen. Maar de commissie kon zich mooi achter De Directeur (zoals ik Blom in Het Instituut bij voorkeur noem), verschuilen. De Directeur van het NIOD stond immers garant voor betrouwbare geschiedschrijving. Als afleidingsmanoeuvre was het een zeer geslaagde zet.

Het probleem was dat het NIOD ook onderzoek deed naar de roof. Ik was er al jaren mee bezig, had de naam opgebouwd van ‘roofgoeroe’ en had drie boeken over de kwestie op stapel staan.  Ik waarschuwde De Directeur voor de implicaties van zijn dubbelfunctie, namelijk directeur van het NIOD  én commissielid. Het liep inderdaad fors uit de hand. Toen puntje bij paaltje kwam koos De Directeur voor de Grote Jongens waarmee de commissie was bevolkt. De commissie ging vóór het NIOD waarmee de onafhankelijkheid van Het Instituut wederom de mist in ging.

Hoe het  tegenwoordig op het NIOD is gesteld weet ik niet. Ik heb uitsluitend mijn eigen tijd als onderzoeker beschreven. Een tijd overigens, waar ik met veel plezier op terugkijk.

Ter afsluiting een laatste opmerking uit de NIOD-reactie. Als onderzoeker in dienst van het NIOD had ik alles kunnen publiceren wat ik wenste. Dat klopt. Maar dat was soms eerder ondanks dan dankzij de NIOD-directie. Het staat allemaal uitgebreid in Het Instituut beschreven.

Interviews:

Café Weltschmerz/Argus:

Radio 1 Kunststof:  https://www.nporadio1.nl/kunststof/onderwerpen/498882-gerard-aalders-historicus-schrijver

Pesterijen van Wilhelmina

Koningin Wilhelmina had enorme waardering voor militairen. Zozeer soms, dat het op verering leek. Onvermoeibaar en onder alle omstandigheden pleitte ze voor meer geld voor de krijgsmacht. Ze dweepte met ijzervreters als generaal J.B. van Heutsz, die in haar naam op Atjeh niet alleen complete dorpen had platgebrand maar ook de inwoners vermoord.
Van Heutzs beschikte over militairen die deden wat hun was opgedragen. Discipline was alles, vond Hare Majesteit. Die kon  niet streng genoeg zijn.

Toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak prezen veel mensen haar profetische gaven. Dat kwam door haar eeuwige gebedel om meer geld voor het leger. Die oorlog ging weliswaar aan Nederland voorbij, maar haar zogenaamd vooruitziende blik was een van de  mythes die rondom Wilhelmina bleef hangen. Bij de uitbraak van de Tweede Wereldoorlog ging het niet anders. Ook die oorlog zou ze hebben zien aankomen. Daarom had ze steeds weer geld voor defensie gevraagd. Als haar ministers beter hadden geluisterd, zou Nederland  een fatsoenlijk leger hebben gehad, dat stand had kunnen houden tegen de Wehrmacht. Met een profetische blik had het allemaal evenwel niets van doen. Als je iedere dag voorspelt dat het zal gaan regenen, krijg je onvermijdelijk gelijk.
Wilhelmina was een verklaard tegenstander van de vredesconferenties in Den Haag (1899 en 1907) en de bouw van het Vredespaleis zag ze al evenmin zitten. Als dat gedoe voor vrede betekende in haar ogen simpelweg dat er minder geld naar het leger zou gaan, en dat mocht niet gebeuren. Haar grote held was generaal Van Heutsz, de man die Atjeh hardhandig in het gareel had gedwongen.
Atjeh wilde namelijk geen deel uitmaken van het Koninkrijk der Nederlanden en moest daarom worden’gepacificeerd’. Pacificeren is een eufemisme voor het platbranden van dorpen en het vermoorden van waarschijnlijk meer dan honderdduizend Atjeeërs. Mannen, vrouwen, kinderen; onderscheid maakte de generaal niet.

Wilhelmina heeft Van Heutsz persoonlijk bedankt voor zijn verdiensten. Zijn manschappen hadden gedaan wat hun was opgedragen. Wilhelmina hechtte aan kadaverdiscipline.

Als reactie op mijn boek Wilhelmina, mythe, fictie en werkelijkheid stuurden enkele lezers mij een mail over de pesterijen van Hare Majesteit. Het waren verhalen uit betrouwbare bron. Ten paleize had ze gelegenheid om hoogst persoonlijk de discipline te testen en ze heeft dat met overgave gedaan.
Je kunt je afvragen, net zoals haar ministers in Londense ballingschap dat hebben gedaan, of Hare Majesteit wel ‘helemaal normaal’ was.

Een lezer schreef dat zijn grootvader tijdens zijn diensttijd (het was in de Eerste Wereldoorlog) als gewoon soldaat regelmatig paleiswacht had gelopen op Huis ten Bosch.

Het was schildwachten streng verboden hun rug naar het paleis toe te keren. Vorsten hebben  geen zin om tegen een rug aan te kijken. Bezoekers moesten na een ontmoeting met de vorst  achterwaarts het vertrek verlaten. Wilhelmina wenste evenmin tegen een rug aan te kijken en ze hield daarom scherp in de gaten of soldaten zich wel aan dat voorschrift hielden.

De grootvader van mijn informant had die regel ooit eens overtreden. Toen Wilhelmina hem die verkeerde draai zag maken – ze had hem kennelijk in de gaten gehouden – sloeg ze meteen alarm.
Ze informeerde haar hofmaarschalk over deze ernstige schending der regels, die op zijn beurt de compagniecommandant belde om de klacht van de koningin over te brengen.
Bij terugkeer in de kazerne werd opa voor twee volle weken in het cachot gegooid. ‘Ook nog op hoge leeftijd’, stond in de mail, ‘was mijn opa woedend en verontwaardigd als er over koningin Wilhelmina werd gesproken.’

Volgens een andere mail lokt Hare Majesteit ook regelmatig incidenten uit door te proberen soldaten de regels te laten schenden. Discipline en voorschriften mochten in haar ogen onder geen enkele  omstandigheid worden verzaakt. Zo nu en dan testte ze dat  persoonlijk.
Het was de schildwachten bij paleis Het Loo ten strengste verboden enig woord te wisselen tijdens hun dienst. Zelfs als de koningin je wat vroeg moest je blijven zwijgen. Óók wanneer Hare Koninklijke Hoogheid bleef aandringen. Hij mocht uitsluitend, met de kaken stijf op elkaar, de gebruikelijke eerbewijzen brengen.

Schildwachten waren in de regel eenvoudige jongens die vrijwel zonder uitzondering diep onder de indruk waren van de koningin. Dat was er met de paplepel ingegoten.
In de ochtend maakte Wilhelmina graag een wandeling door de paleistuin. En passant mocht ze dan graag een schildwacht verleiden zijn mond open te doen. Het soldaatje treiteren van de koning verliep ongeveer zo:

‘Goedemorgen schildwacht’, begroette Wilhelmina de dienstdoende soldaat op wie ze het die dag had gemunt.
‘Schildwacht, ik zei goedemorgen en u hoort niet was ik zeg.’ Als de man bleef zwijgen, wat dat voor Hare Majesteit reden door te gaan met provoceren: ‘Goedemorgen schildwacht, bent u soms doof?’
Als de schildwacht zich dan gedwongen voelde haar groet te beantwoorden met een ‘Goedemorgen majesteit’ of iets dergelijks, ontstak ze in woede en eiste ze terstond passende maatregelen tegen de man die het had gewaagd de discipline met voeten te treden.

Wereldvreemd als ze was, had ze geen benul van wat ze bij die eenvoudige soldaten aanrichtte.

Het waren pesterijen van een bekrompen mens, die haar leven lang nooit enige spijt heeft betoond over de moordpartijen die haar troepen op Atjeh hadden aangericht. Dat waren soldaten die wisten wat discipline was en deden wat hun was opgedragen. Befehl ist Befehl.

Maar ook officieren waren niet veilig, zoals bleek uit een mail die ik van een reserve officier ontving die eind jaren vijftig dienst deed. Wilhelmina was toen al afgetreden als koningin, maar er deden nog steeds verhalen over haar narrige optreden de ronde. Een daarvan was dat ze graag te paard de troepen te velde inspecteerde. Een officier te paard die de troepen presenteerde mocht Hare Majesteit niet dichter dan zes paardbreedten naderen. Op die afstand aangekomen moest hij afstijgen en zich melden.

Op een dag zag Wilhelmina haar kans schoon en verzocht ze ‘mijnheer’ zijn paard zijdelings in haar richting te verplaatsen. Na vijf van die manoeuvres stond het paard van de officier bijna flank aan flank met de Hare. Dat was natuurlijk wat ze wilde en de arme man werd daarvoor door Haar persoonlijk gestraft. Uit de mail: ‘Ik hoorde in die tijd ook dat in diverse conduitestaten van militairen door Hare Majesteit persoonlijk uitgedeelde straffen stonden opgetekend.’ Het heeft de reserve-officier verbaasd dat daar ‘met een mengeling van scepsis en ontzag over werd gesproken.’

Mijn gebrek aan naastenliefde

Het is niet de gewoonte op recensies van je boeken te reageren, maar een blogje moet kunnen. Tenslotte hoef je je niet alles te laten welgevallen. Zeker niet van Oranjeminnende recensenten, die er niet tegen kunnen dat een lid van het Koninklijk huis wordt beschreven op een manier die hun niet zint.

De toon van de recensies is extra fel omdat ze van CDA- en GVP-huize zijn. De heren voelen zich dubbel gepakt omdat ik behalve Wilhelmina`s functioneren ook haar geloof van wat kritische noten heb voorzien.

In het Reformatorisch Dagblad (11-06-2018) brandt Pieter Verhoeve mij volledig af en in het Friesch  Dagblad (02-06-2018) krijg ik op mijn kop van Bearn Bilker. Verhoeve is voorzitter van de Koninklijke Bond van Oranjeverenigingen, burgemeester van Oudewater en GPV-lid. Bilker is CDA-er, burgemeester van Kollumerland en Nieuwkruisland en geldt als een kenner van het Oranjehuis.

Bilker was zo vriendelijk mij zijn recensie toe te sturen. We hadden wel eens email-contact gehad, en ik vond zijn geste heel aardig. Zoals dat hoort heb ik hem daarvoor bedankt.
Wat mij aan beide recensies stoorde was hun opmerking dat ik geen of slecht literatuur- en archiefonderzoek had gedaan. Het boek zou nergens op zijn gebaseerd.
Voor hun lezers moet dat een hele opluchting zijn geweest, want die konden na die geruststellende woorden weer rustig gaan slapen. Niets aan de hand immers? Helaas voor hen is het een bewering, die op vrijwel elke bladzijde van Wilhelmina met kloeke voetnoten wordt gelogenstraft. Ze komen trouwens geen van beiden met ook maar één voorbeeld.

Als extra geruststelling haalt Verhoeve wijlen Cees Fasseur aan, mijn liefste vijand. Die had inderdaad nooit een  goed woord voor me over en Verhoeve citeert hem dan ook gretig.
Wat ik deed (volgens Fasseur) was niets anders dan het verzamelen van ‘vermoedens, geruchten, loze beweringen en dat dan zo’n beetje aan elkaar schrijven.’ Tsja. Als de hofbiograaf dat beweert, zal het wel waar zijn, redeneert de baas van de Bond van Oranjeverenigingen.
Hij beweert trouwens ook dat iedere onderzoeker toegang kan krijgen tot het Koninklijk Huisarchief (KHA). Dat is onzin. Het KHA schrijft zelf: ‘De periode na 1934 is niet toegankelijk voor derden’.    Mij werd trouwens ook de toegang vóór 1934 ontzegd, zoals Verhoeve op p. 107 van mijn boek (noot 166) had kunnen lezen.

Bilker op zijn beurt huldigt Fasseur als de man die hem juist de ogen voor de échte Wilhelmina heeft geopend. Het is jammer dat Bilker mijn boek hardnekkig een biografie noemt, hoewel ik op p. 19 toch ten zeerste heb benadrukt dat het geen biografie is, maar een poging haar feitelijke rol in ballingschap te laten zien.

De teneur van beide stukken ten aanzien van mijn boek is helder: broddelwerk, nergens op gebaseerd en rijp voor de vuilnis. Ik had van deze trouwe Oranjevazallen niet anders verwacht.

In het derde hoofdstuk heb ik de internationale verhoudingen tijdens de oorlog beschreven. Wilhelmina komt in dat hoofdstuk niet eens voor. Verhoeve vindt dat deel van mijn boek ‘bondig en boeiend beschreven’, maar is ook van mening dat hoofdstuk 3 niet in het boek thuishoort.
Vreemd, want ik wilde de onzinnige bewering ontzenuwen dat Wilhelmina in het internationale krachtenveld een rol van enige betekenis heeft gespeeld. Roosevelt en Churchill namen haar niet eens serieus. Exact om die reden komt ze in het hoofdstuk niet voor.

Instemmend haalt Verhoeve de opvatting van de gereformeerde historicus Van Deursen aan, die vond dat geschiedschrijving een vorm van naastenliefde is voor hen die zijn overleden. Maar helaas: ‘Aalders houdt zich daar niet aan.’ Nee, natuurlijk niet. Als je daarin meegaat, zou Hitler alleen nog door een harde nazi en Stalin uitsluitend door een gestaalde communist kunnen worden beschreven.

En Wilhelmina door een doorgewinterde oranjeklant.  Zoals een Bilkner of een Verhoeve.