Prins Bernhard was een meester in het ritselen van geld. Hij gebruikte zijn invloed en aanzien om ministers onder druk te zetten. Ministers hadden weliswaar grote moeite met zijn gezeur en gedram maar gaven hem toch steeds weer zijn zin. Voorwaarde was altijd wel dat een deal geheim bleef en dat het parlement er buiten werd gehouden. Desnoods zouden ze tegen de volksvertegenwoordiging liegen. Normaal gesproken is dat een politieke doodzonde, maar de Kamerleden zouden het wel begrijpen, mochten de ministers onverhoopt worden betrapt. Het ging immers om het Koninklijk Huis en dat was heilig. Toen en nu nog steeds. In 1960 sleepte Bernhard een miljoen D-mark in de wacht waarop hij geen recht had. De prins had echter meer deals gemaakt en de staat vaker lucratieve overeenkomsten afgedwongen. Dus waarom niet een belastingcompensatie?

Vrijwel niemand in de Kamer gelooft Rutte als hij beweert dat er geen bewijzen voor de omstreden belastingdeal zijn gevonden. Dat wantrouwen lijkt me terecht. De premier heeft er een handje van om alles wat de Oranjes betreft te bagatelliseren. Een ‘steigertje’, ‘containertje’ of een ‘verbouwinkje’, het doet er volgens Rutte allemaal niet toe. Het parlement moet niet zo zeuren. Rutte balanceert tijdens zijn verdediging soms gevaarlijk op het randje van de waarheid.

Uit de stukken die RTL Nieuws online heeft gezet blijkt zonneklaar dat er een deal is gemaakt.
Dat verwondert me niets. Bernhard was er sterk in en de ministers durfden nooit nooit nee te zeggen. Zolang een deal in de mist – die permanent rond de uitgaven voor het Koninklijk Huis  wordt opgetrokken – verborgen blijft is er niets aan de hand. Alleen moet je er altijd wel voor zorgen dat de Rekenkamer geen argwaan krijgt. Die wordt daarom misleid en dan is er verder geen haan die er nog naar kraait.

We weten dat er een compensatiedeal is gemaakt, maar we weten niet hóe dat het geld naar het staatshoofd wordt sluisd. In ieder geval natuurlijk niet naar zijn gewone bankrekening. Vanzelfsprekend kan Rutte deze affaire snel tot klaarheid brengen, maar omdat de waarheid er vervelend dreigt uit te zien, doet hij dat liever niet. Op het Nationaal Archief is vermoedelijk verder niets te vinden, dus laat Rutte daar eerst zijn speurhonden los.

De geheime overboekingen zullen onherkenbaar zijn vermomd en er vooral onschuldig uitzien. ‘Onkosten’, ‘declaratiegelden’, ‘studiefinanciering’ of ‘fonds bestrijding kinderarmoede’. Het kan alles zijn, behalve dan ‘compensatiegereling belastinggelden’.
Goede kans dat het wordt overgemaak naar een rekening in Zwitserland of een ander land met een streng bankgeheim. Maar het kan natuurlijk ook op een rekening op ‘onze’ Antillen of een ander belastingparadijs worden gestort. Het liefst via een aantal tussenrekeningen. Dan komt er nooit iemand achter. En natuurlijk op een gefingeerde naam; dus niet Van Oranje of Van Buren. Liever: ‘In de Luren’, ‘Van der Luren’ of ‘M. Azzel’.
Als de ministers zelf niet in staat zijn geweest iets te verzinnen, had Bernhard de heren persoonlijk kunnen adviseren. Hij kende de weg. Zo kreeg hij zijn smeergeld van  Lockheed op een rekening in Zwitserland gestort. Bernhard begreep  hoe je zoiets moest regelen.

Bernhards miljoen was geld dat door Duitsland was uitgetrokken voor de slachtoffers van de Holocaust, een groep waartoe de prins beslist niet hoorde. Volgens de Britse koning George VI had Berhard had als enige van de oorlog genoten, Met  ‘Wein, Weib und Gesang’ zouden ze in zijn oude Heimat zeggen.
Duitsland heeft lang geweigerd Bernhard zijn zin te geven, maar ging tenslotte door het jarenlange, aanhoudende gezeur van der Prinz overstag. Duitsland weigerde echter de politieke verantwoordelijkheid te dragen. De overeenkomst was immers niet legaal;  het geld werd op oneigenlijke gronden uitgekeerd. Geen enkele wet rechtvaardigde de gulle geste.
Het geld werd als een ‘bijzonder geval’ (Sonderfall) in het Financieel Verdrag ‘verstopt’ dat Duitsland en Nederland hebben ondertekend in het kader van de Wiedergutmachung (compensatiegeld voor Nederlandse joden).

Er zijn over dat geval, net als over het belastingcompensatiegeval, heel wat nota’s geschreven. In de ambtelijke wereld is dat onvermijdelijk. Om de Rekenkamer zand in de ogen te strooien bedacht de minister een ‘vertrouwelijke notawisseling’ met de Duitse ambassade in Den Haag `ter definitieve regeling van een verder, in het financieel verdrag niet uitdrukkelijk genoemd, schadegeval’. Vaag genoeg om er mee weg te komen. De Rekenkamer nam er in ieder geval genoegen mee.
Als de Tweede Kamer onverhoopt lucht mocht krijgen van Bernhard’s financiële mazzel kon het gewoon worden ontkend. De zaak was immers geregeld in een geheime notawisseling en dat ging de Kamer niets aan.

Het is moeilijk te zeggen welk departement opdracht heeft voor de jaarlijkse overdracht. Het zou Economische Zaken, Financiën, Algemene Zaken of zelfs Buitenlands Zaken kunnen zijn geweest, het ministerie waaronder onwikkelingssamenwerking valt en waarmee Bernhard uitstekende relaties onderhield. Minister Berend Jan Udink had hem geholpen af te komen van zijn onrendabele boerderij in Tanzania. De boerderij, Rift Wall Estate, was een domme investering waar Bernhard vanaf moest: het kostte alleen maar geld. Maar zelfs voor niets wilde Tanzania het niet hebben.

Bernhard bedacht toen een plannetje: er kon een opleidingscentrum voor boeren in worden gevestigd. Hij liet een pasklaar plan opstellen, legde dat aan de minister van ontwikkelingssamenwerking voor en de zaak was gepiept. Tanzanie wilde Rift Wall nu wel hebben omdat het ‘geschenk’ gepaard ging met een enorme zak ontwikkelingsgeld. Bernhard’s gedrag heeft de belastingbetaler ongeveer twee miljoen gulden gekost.
Rift Wall Estate gewoon laten verkommeren en zijn verlies nemen was geen optie omdat de prins zich contractueel had verplicht het gebied rondom zijn boerderij in cultuur te brengen.

Heer Rutte, het wordt best een beetje lastig zoeken, maar onmogelijk is het niet. Vooropgesteld natuurlijk dat je het echt wilt. En zouden accountants dit werk niet beter kunnen doen dan de historici die u nu inzet? Of is dat onderdeel van uw plan de boel te laten stranden?

Een nieuwe biografie over Juliana met Bernhard in de hoofdrol

De NOS zond dinsdagavond (20-10-2016) een documentaire uit, gebaseerd op de nieuw biografie van Jolande Withuis.
Het boek ligt morgen in de winkel, maar kreeg vandaag al grote aandacht is diverse media. Vooral de aandacht voor prins Bernhard is opvallend en de verrassing over het laakbare optreden van Z.K.H. lijkt onverminderd groot.
Alsof we niet al lang wisten hoe de prins-gemaal in elkaar stak. Maar prima dat Withuis het nog eens bevestigt. Horen we het ook eens van een ander.
Het boek heb ik nog niet kunnen lezen, dus ik beperk  me hier tot een paar eerste indrukken uit kranten en de NOS-documentaire.
Withuis had al eens eerder geschreven dat de rol van Juliana in Canadese ballingschap groter was geweest dan aanvankelijk gedacht. Ik vraag me bij zo’n frase altijd af wie dat dan dacht, maar dit terzijde. De prinses sprak in ieder geval opbeurende woorden voor de radio en ze ging bij president Roosevelt op bezoek om voor de Nederlandse zaak te pleiten.
Aan haar streven en inzet wil ik niets af doen – en het hoort zeker in deze biografie thuis – maar je kunt je wel afvragen hoe relevant dat allemaal voor het Nederlandse thuisfront is geweest.
Heeft haar inzet enig effect gehad? En heeft Roosevelt en zijn vrouw Eleanor zich extra bezorgd gemaakt over Nederland? Dat de Amerikaanse president en zijn vrouw Juliana wel mochten (maar geen hoge pet op hadden van haar moeder koningin Wilhelmina ) wist ik wel.

Dat ze wilde scheiden, wist ik ook; niet dat ze die wens tot twee maal toe heeft geuit.
Toch bleef ze haar levenlang verliefd op ‘der Biesterfelder’ die haar als oud vuil behandelde.
Bernhard nam zijn vriendin Lady Ann Orr-Lewis zelfs mee op een gezinsvakantie met Juliana en de kinderen naar Zwitserland. Daar zijn foto’s van.
Withuis weet niet of Juliana van het bestaan van zijn (vele) vriendinnen op de hoogte is geweest, maar het lijkt mij onwaarschijnlijk dat ze tijdens dat gezellige, gezamenlijke reisje naar Zwitserland niets zou hebben gemerkt.
De man van Lady Ann wilde vanwege die affaire scheiden en was vast besloten de reden daarvan aan de grote klok te hangen. De regering in Londen vond dat even onwenselijk als de onze in Den Haag. Stel je voor dat Sir Duncan Orr-Lewis wilde scheiden vanwege de buitenechtelijke verhouding die zijn echtgenote had met prins Bernhard. Dat mocht nooit in de krant komen en onder druk van de Britse regering heeft de bedrogen echtgenoot zijn plan laten varen.

Bernhard zou ook de kamer van een zestienjarige logé zijn binnengedrongen en haar hebben betast en gezoend. Zeg maar Donald Trump-gedrag. Bernhard grossierde in zowel ongewenste als gewenste seksuele intimiteiten. De voorbeelden zijn legio, sla er mijn Niets was wat het leek maar op na.
Op paleis Soestdijk deden vrouwen (gasten en personeel) ’s avonds uit angst voor de prins de deur van hun kamer op slot, maar dat gebeurde ook onderweg op de plekken waar hij tijdens zijn talloze reizen verbleef. Vrouwen waren nergens voor hem veilig.

Ik vind dat Greet Hofmans een te grote rol krijgt toebedeeld. Dat is overigens te danken aan Bernhard
zelf. Hij bracht immers het verhaal over de gebedsgenezeres via het Duitse weekblad Der Spiegel naar buiten. Niemand had toen in de gaten dat Bernhard de bron was.
De affaire heet nog steeds de ‘Hofmanscrisis’, maar ‘Bernhard-Julianacrisis’ was een treffender benaming geweest. Via Der Spiegel dwong Bernhard de regering zijn huwelijkscrisis op te lossen.
Hij gooide alle schuld op Hofmans en manoeuvreerde zichzelf in een slachtofferrol.
Juliana kon Bernhard weliswaar gestolen worden, maar zijn huwelijk moest tot elke prijs worden gered. Zijn status, plezierreizen, inkomen, snelle auto’s en vliegtuigen; kortom: zijn hele zeer gekoesterde jet-setbestaan hing er vanaf.
Een scheiding zou zijn luxueuze leven hebben verwoest. Bernhard wilde koste wat kost getrouwd blijven met Juliana, al heeft hij zich van zijn huwelijksplichten nooit iets aangetrokken. Hij deed altijd waar hij zin in had, ook als dat ten koste ging van zijn vrouw, van Nederland of zelfs de monarchie.

Dat alles neemt niet weg dat Hofmans invloed heeft gehad op de koningin. Dat haar invloed groot was ben ik met Withuis eens, maar toch niet of nauwelijks in staatsaangelegenheden. Juliana was vanuit religieus oogpunt altijd al een wat zweverig type.
Door Hofmans is dat hooguit versterkt. Maar religieus besef zat diep in haar, net als bij haar moeder, koningin Wilhelmina, die ook behoorlijk kon zweven. Zo moeder zo dochter.
Ook na het vertrek van Hofmans bleef Juliana vatbaar voor religieus gezwijmel en ze was ook gevoelig voor verschijnselen die we doorgaans met ‘bovennatuurlijk’ aanduiden.
Ze toonde zich zelfs vatbaar voor een type als George Adamski. De Amerikaan beweerde dat hij in een vliegende schotel, bemand met buitenaardse wezens, een bezoek aan de planeet Venus had gebracht. De matteklappe ruimtereiziger kreeg zelfs een uitnodiging om zijn spectaculaire reis op paleis Soestdijk nader toe te komen lichten.

Tijdens de Lockheed-crisis hield Juliana haar man de hand boven het hoofd.
Volgens Withuis was dat ingegeven door de hoop dat het tussen haar en Bernhard ooit weer goed zou komen. Zijdelings zal het wel een rol hebben gespeeld (ze bleef tegen beter weten in altijd van hem houden), maar het aanzien van de monarchie speelde – denk ik – een grotere rol.
Als Juliana haar echtgenoot had laten vallen was het kabinet Den Uyl wellicht strenger tegen de corrupte prins opgetreden.
Beatrix had al laten weten dat ze zou weigeren haar moeder op te volgen als die de uiterste consequentie zou trekken uit het criminele gedrag van haar echtgenoot: aftreden.
Dat zou het einde kunnen zijn geweest van de Oranjedynastie en de eerste prioriteit van een koningshuis is nu juist dat ze de troon ten koste van alles wil behouden.
Het koningschap beknot weliswaar je vrijheid, maar er staan veel privileges in de maatschappelijke, financiële en sociale sfeer tegenover.

Prins Bernhard had dat als geen ander begrepen, ook dat er aan die vrijheidsbeknotting vele mouwen zijn te passen.

 

Bhumibol, de grote Stabilisator

De koning van Thailand heeft zich bij zijn voorvaderen gevoegd. Heel Thailand is van de kook en huilt tranen met tuiten. Bhumibol kwam in 1946 op de troon en maakte een grote reeks staatsgrepen mee. Toch zorgde de koning, zo wil althans de legende, voor stabiliteit en eenheid in zijn land. Volgens monarchisten legitimeren alleen al die eigenschappen het koningschap. Het stalinistische Noord-Korea roemt president Kim Jong-un om precies dezelfde kwaliteiten. Ergens klopt er iets niet.

Wie nuchter naar de monarchie (en Nood-Korea) kijkt zal tot de conclusie moeten komen dat niet eenheid en stabiliteit, maar blinde, van staatswege opgelegde verering zowel de Thaise monarchie als dictator Kim Jong-un op de been houden. Wat betreft de dictator is iedereen het wel over eens dat de angst voor het regime de verklaring is voor zijn grote ‘populariteit’. Daarentegen wordt de Thaise fabel van de buitengewoon geliefde vorst in vrijwel alle media klakkeloos uitgedragen.
Natuurlijk, koning Bhumibol wordt in Thailand alom geprezen en als een godheid aanbeden. Het land is vergeven van de portretten van ‘onze geliefde koning’. Wie in Bangkok nietsvermoedend uit het vliegtuig stapt, ziet meteen dat de Thaise RVD de boel uitstekend onder controle heeft. Er hangen portretten in vrijwel iedere winkel en je struikelt over de billboards met ‘lang leve de Koning’.

Kritiek op de koning zul je nergens horen. Ten eerste mag het niet en ten tweede kan het je voor de rest van je leven naar de gevangenis sturen.
Wie majesteitsschennis pleegt kan tot vijftien jaar de bak indraaien. Per overtreding wel te verstaan, want wie Bhumibol in één kritisch stuk  – ik verzin maar wat – een slechte koning noemt, hem voor partijdig uitmaakt en bovendien twijfelt aan zijn intelligentie kan een straf tot 45 jaar tegemoet zien. Je wordt namelijk per overtreding veroordeeld en dat kan lekker doortikken.

In Noord-Korea wordt je in het ergste geval door een batterij luchtdoelgeschut aan flarden geschoten als je de partijleider beledigt. Maar de Koreanen verzinnen op hun tijd ook wel alternatieve, even gruwelijke straffen.

Kim Jong-un houdt nu eenmaal net zo min van kritiek als de koning van Thailand. (Hij houdt wél van volvette Hollandse kaas, wat hem is aan te zien).

Vanwege die barbaarse straffen durft geen mens nog kritiek te uiten. Het is levensgevaarlijk en je vergooit tegelijkertijd al je maatschappelijke kansen. Het gevolg is dat iedereen het tegenovergestelde doet: weeklagen, huilen en in het openbaar intens verdriet belijden. Maar je kunt er zeker van zijn dat er hectoliters krokodillentranen worden geplengd. De rouwtaferelen bij de dood van Kim Jong-il, de vader van de huidige machthebber, grensden in westerse ogen aan het hilarische omdat de hypocrisie er zo duimendik boven op lag. Maar geef die straatarme Noord-Koreanen eens ongelijk. Ze kunnen immers niet anders. Net zo min als de Thai.

Bij de dood van Bhumibol kondigde de militaire junta een rouwperiode af van dertig dagen. De televisiezenders zullen in die periode allemaal hetzelfde, door de regering voorgeschreven, programma uitzenden. De vlaggen gaan een maand halfstok en het publiek wordt ‘verzocht’ – lees: bevolen –  af te zien van feestelijkheden en plezier maken in het openbaar. Bruidsparen verschuiven om die reden hun trouwdag naar een latere datum. Zogenaamd omdat ze kapot zijn van verdriet, maar in werkelijkheid omdat ze niet anders kunnen. Wie niet genoeg verdriet om de overleden koning uitstraalt, heeft grote kans een aanklacht wegens majesteitsschennis aan de broek te krijgen. Dus rouwen de Thailanders tegen de klippen op.

De eenheid van Thailand die te danken zou zijn aan de monarchie is een mythe. Het land is onderling ernstig verdeeld. In de hoofdstad Bangkok en de omliggende gebieden bestaat een zekere welvaart, maar de boeren in het landelijke noorden zijn doorgaans straatarm. Dat steekt en het bevordert de eenheid allerminst. In het zuiden vechten moslims voor meer onafhankelijkheid van de centrale regering.

Stabiliteit is er al evenmin. Er zijn verscheidene militaire coups geweest sinds Bhumibol’s aantreden in 1946. Toen hij zijn carrière begon was er een militair regime, en bij zijn overlijden was er ook een militaire regime. Het zoveelste. De koning deed nooit moeilijk over het erkennen van een nieuw regime. Een enkele keer uitte hij weliswaar kritiek op een verse couppoging, maar tijdens zijn zeventigjarig regime heeft hij de nodige politieke kennis opgedaan om een goede inschatting van de nieuwe machthebbers te maken. Hij wist precies hoever hij kon gaan met zijn kritiek op de nieuwe machthebbers.

Alleen al in de laatste tien jaar vonden er twee militaire staatsgrepen plaats. De koning deed er niets tegen, of kon er niets tegen doen. De nieuwe regimes die de goedkeuring van de koning kregen (of hem die afdwongen), handhaafden hem vanzelfsprekend graag in zijn functie. Door zijn lange staat van dienst en dankzij de monarchistische propaganda en de afgedwongen koningsgezindheid was Bhumibol tot een symbool van de natie uitgeroeid. Zijn medewerking en instemming hielpen de coupplegers alleen maar vaster in het zadel.

Wat Bhumibol, geboren in de Verenigde Staten en geschoold in Zwitserland, echt voor Thailand heeft betekend, is door de mist van propaganda en mythes rondom zijn persoon moeilijk uit te maken. Zeker is wel dat hij er nooit in is geslaagd van Thailand een stabiele natie te maken; door de vele staatsgrepen leek zijn land nog het meest op een bananenmonarchie. Hij is trouwens nooit van plan geweest van Thailand een democratie te maken. Al evenmin was hij geïnteresseerd in rechtsgelijkheid. Met parlementen had hij niets; ze waren voor hem gemakkelijk inwisselbaar zoals hij tijdens zijn lange regeerperiode menigmaal heeft laten zien.
Zijn Amerikaanse afkomt en Zwitserse scholing hebben hem niet van zijn overtuiging kunnen afbrengen dat de monarchie een superieur staatsvorm is; zeker met hemzelf als koning.
Met democratie had de overleden koning niets; waar het om draaide was de restauratie van de ouderwetse, autoritaire monarchie.

Generaal Sarit Thanarat heeft na zijn coup in 1957 de koning voor zijn karretje gespannen. Zijn slechte gezondheid dwong hem echter naar de Verenigde Staten uit te wijken voor een medische behandeling, maar een jaar later was Sarit terug en greep met steun van de CIA opnieuw de macht. Zijn militaire regime was een de meest repressieve uit Thailands recente geschiedenis.
Sarit begreep hoe hij de koning voor zijn eigen politieke doeleinden kon gebruiken en Bhumibol liet het allemaal gebeuren. Als dank voor Bhumibol’s diensten aan zijn dictatuur, stelde Sarit het beledigen van de koning strafbaar. Daarmee deed hij Bhumibol met zijn antieke ideeën over het koningsschap een groot plezier. En zichzelf natuurlijk ook, want Sarit had immers de zegen van de koning en wie kritiek op de koning uitte, sprak zich in feite uit tégen het militaire regime dat de koning had goedgekeurd. Majesteitsschennis dus.
Thailand kan Bhumibol verwijten dat hij iedere discussie over de politiek, en verder alles wat de staat betreft, in het openbaar onmogelijk gemaakt.
Bhumibol was een marionet van de vele coupplegers die hij in zijn lange leven heeft meegemaakt en die hij steeds weer heeft erkend.

Dat alles wil niet zeggen dat Bhumibol het niet goed bedoelde. Hij sprak soms zijn bezorgd uit over de situatie van de arme boeren in het noorden. Dat maakte hem populair. De koning wilde hun lot verbeteren, maar de militaire regimes – sporadisch afgewisseld met een gekozen, maar altijd zeer kort functionerend gekozen parlement – zaten de koning steeds in de weg. Hij wou wel maar hij kon niet. Zo zorgde de koning voor hoop die er in feite niet was.

In veel interviews over de dood van de aanbeden koning druipt het verdriet van de pagina’s. Natuurlijk zal niemand kritiek uiten, want dat is majesteitsschennis en de Thaise gevangenissen zijn zoals bekend geen lolletje.
Toch zijn er nog moedige Thai die weigeren te zwijgen. Zoals een vrouw waarover de Guardian (17-10-2016) berichtte. De aard van haar kritiek is niet bekend, maar het moet iets zo onbetekenends zijn geweest dat ze er niet eens voor werd opgesloten. Buiten het politiebureau dwongen agenten haar te knielen voor een portret van de koning, terwijl honderden omstanders schreeuwden dat ze haar excuses moest aanbieden.

Bij het lezen van al die loftuitingen op Bhumibol moest ik onwillekeurig even terugdenken aan de avond van 28 januari 2013 toen koningin Beatrix haar aftreden aankondigde.
Op televisie en radio noch in de geschreven pers viel een onvertogen woord over Hare Majesteit te bespeuren. Alleen maar lof. Haar toch niet geringe eigengereidheid en zelfoverschatting transformeerden die avond op wonderbaarlijke wijze in staatsmanschap, visie en wijs, nooit falend inzicht.
De nationale eensgezindheid en aanhankelijkheid bereikten die avond recordhoogtes. Even waande ik me Thailand. Of Noord-Korea.

Het belastingschandaal rond de Oranjes dat RTL Nieuws op 10 oktober 2016 naar buiten bracht, laat een buitengewoon op geld beluste Koninklijke Familie zien. Prins Bernhard speelde daarin een centrale rol. Geen wonder: de prins was een schaamteloze geldwolfBernhard deed alles voor geld en hij kwam er altijd mee weg. 

Alle ministers die met de prins te maken kregen, hadden last van zwakke knieën en een nog zwakkere ruggengraat.
Hieronder nogmaals het verhaal hoe de prins (ondermeer) tegen alle regels en wetten in een miljoen uit een fonds te pakken kreeg, dat was bedoeld om joods slachtoffers van de Holocaust te compenseren. De Kamer werd weloverwogen niet ingelicht.
De ministers toonden zich zelfs bereid om het parlement voor te liegen. Als het om de monarchie gaat, lijken ze tot alles bereid. En Rutte? We zullen zien, maar mijn vertrouwen is – gezien zijn eerste reacties – klein. Behalve over een laag teflon beschikt de premier ook over een effectief slijmschild.

Onderstaand artikel verscheen eerder (zonder bronverwijzingen, nu wél bijgevoegd) in De Republikein, 2008, nr. 2. Het Nos journaal en het tv-programma Nova maakten er een item 
Van vorstelijke claims en royale toewijzingen
Financiële avonturen van prins Bernhard
In het geruchtmakende interview met Pieter Broertjes en Jan Tromp van de Volkskrant (2004) gaf Bernhard toe wat hij altijd had ontkend. De prins had inderdaad ruim een miljoen dollar smeergeld aangenomen van de Amerikaanse vliegtuigfabrikant Lockheed. Maar ach, dat geld was bedoeld voor het Wereldnatuurfonds. Wie kon daar nou bezwaar tegen hebben?[1] Corruptie blijft natuurlijk gewoon corruptie, óók als smeergeld in een Robin Hood-achtige sfeer van goede doelen wordt getrokken. De prins heeft in zijn lange leven wel meer bijgescharreld. Zou hij dat allemaal hebben weggegeven? Het eerste geval dat hier aan de orde komt duidt vooral op geldzucht en misbruik maken van zijn positie. De overige twee trouwens al evenzeer, al lijkt het uitbuiten van zijn positie met het verstrijken der jaren alleen maar toe te nemen.
De ongegeneerdheid waarmee de prins der Nederlanden zich geld toe-eigende zou menig ministerieel voorhoofd hebben moeten doen fronsen, maar in plaats van Bernhards gedrag een halt toe te roepen, hielden de ministers hun mond en lieten zich – tegen beter weten in – corrumperen.
Vermogen 
Op 7 januari 1937 trad Bernhard zur Lippe-Biesterfeld in het huwelijk met prinses Juliana. Bij Koninklijk Besluit kreeg hij de titel Prins der Nederlanden. Het goed Duitse `zur’ ruilde hij in; voortaan was hij van Lippe-Biesterfeld.[2] Het huwelijk met de toekomstige koningin kostte hem zijn Duitse nationaliteit maar die naturalisatie zou hij al snel in zijn voordeel proberen uit te buiten. Het huwelijk was voor de dan 26-jarige Duitser uit een verarmd adellijk geslacht dé oplossing voor zijn financiële situatie. Hij beweerde tegenover het Volkskrantduo dan wel altijd voldoende geld te hebben gehad, de waarheid was aanmerkelijk genuanceerder.
`We waren thuis niet arm. Van dat verhaal klopt niets. (…). Ik heb geld
van mijn ouders gekregen. Dat is de basis geweest voor mijn vermogen.
Ik heb al voor de oorlog mijn geld belegd in Amerikaanse aandelen.
Die zijn natuurlijk niet minder waard geworden.’[3]
Wilhelmina-biograaf C. Fasseur schreef terecht: `Veel geld had hij niet.’ Sefton Delmer, een Britse journalist, die hem al in het Berlijn van de jaren dertig goed had leren kennen, deelt die conclusie: hij spreekt van een `verarmde prins’.[4] Maar het gaat te ver om te zeggen dat hij armlastig was. Bernhard beschikte in zijn oude vaderland over een banksaldo maar daar kon hij vanwege de strenge Duitse deviezenbepalingen niet bij. Aan die circa 240.000 Reichsmarken (een gulden – €0,45 – kostte toen ongeveer 0,75 RM) had hij weinig omdat het op een geblokkeerde rekening (Sperrkonto) stond: het geld kon, tenzij met speciale toestemming, alleen in Duitsland worden besteed. In 1938 slaagde hij er uiteindelijk in om twee ton van dat bedrag te gebruiken voor de aankoop van bospercelen rondom Reckenwalde, het landgoed in Oost-Duitsland (tegenwoordig Pools grondgebied), waar hij was geboren en waar zijn moeder nog steeds woonde.
De Amsterdamse hoogleraar E.J.H. Schrage heeft het geval gebruikt om aan te tonen dat Bernhard en zijn moeder wel degelijk over serieus te nemen vermogen beschikten.[5] Maar met die vermeende rijkdom van Bernhard loopt het nogal los, zeker als we bedenken dat dit bedrag ruwweg overeen komt met een jaarinkomen van 200.000 gulden dat minister-president Colijn hem had toegewezen. Juliana kreeg een zelfde bedrag uit de staatsruif. Dat was bij de Grondwetswijziging van 1938 zo geregeld. Het verhaal dat Bernhard aan de Volkskrantopdiste dat hij zelf een inkomen als voorwaarde voor zijn huwelijk had gesteld, klopt dan ook niet.[6]
Die regeling had Bernhard eigenlijk te danken aan zijn in 1934 overleden schoonvader. Prins Hendrik was voor de financiering van zijn zwierige levenswandel bijna geheel afhankelijk geweest van zijn vrouw, koningin Wilhelmina, die er niet om bekend stond scheutig om te springen met haar geld. De regering van haar kant had nagelaten voor de prins-gemaal een adequate overeenkomst te treffen. Door schade en schande wijs geworden, beide in de meest letterlijke betekenis van het woord, had de regering besloten daar in de toekomst wat aan te doen. Het achterliggende idee was dat een eigen jaarinkomen prins Hendrik minder afhankelijk zou hebben gemaakt van fout gezelschap en financiële manipulaties. En bovendien mocht die Biesterfelder, zo heeft Colijn eens gezegd, best een paar centen kosten als hij naar Nederland wilde komen om het voortbestaan van de Oranjedynastie te waarborgen.[7] Van die taak heeft hij zich, zo kunnen we achteraf zonder enig voorbehoud constateren, met overgave gekweten. Hij deed zelfs meer dan van hem werd verwacht. Wel bleken het, voor zover wij weten, alleen dochters te zijn.
Amerikaanse aandelen
Bernhard heeft zijn spaargeld gestoken in bosgrond rond Reckenwalde. Het landgoed werd na de oorlog door Polen geannexeerd. Hij belegde het dus niet in Amerikaanse aandelen, zoals hij beweerde, en dat zou vanwege de Duitse deviezenbepalingen ook nauwelijks mogelijk zijn geweest. Uit stukken in het Britse Nationaal Archief blijkt dat duidelijk: zijn aandelen waren overwegend Duits en beliepen in Rijksmarken (die na de oorlog vrijwel niets meer waard waren en vóór de oorlog dus praktisch onbruikbaar) bij lange na niet de helft van zijn Nederlandse jaartoelage.[8] Zijn vader, prins Bernhard Leopold zur Lippe, had wél in Amerikaanse stukken belegd (Lehigh & Wilkes Barre Coal Company, Pennsylvania), maar die waren in de Eerste Wereldoorlog door het Amerikaanse beheersinstituut voor vreemd vermogen, de Alien Property Custodian, geconfisqueerd. Het ging om een voor die tijd aanzienlijk bedrag van omstreeks $ 70.000. Onder de Settlement of War Claims Act van 1928 had Bernhard senior 80 procent van het geconfisqueerde bedrag (inclusief rente) teruggekregen. De rest, zo’n $ 16.000 (inclusief rente), werd door Washington geparkeerd op een speciale rekening (German Special Deposit Account).[9] De kans dat dit restant, met uitzondering van een bedragje van $ 3,39 ooit zou worden vrijgegeven, was vrijwel nihil. Voor een dollar werd in 1937 ongeveer fl. 1,80 betaald en een gulden (€ 0,45) was toen naar ruwe schatting ongeveer vijftien keer meer waard dan hij nu zou zijn geweest, maar dat terzijde.
Nederlander
 Dat Bernhard dat geld graag terug wilde hebben is voorstelbaar, maar of hij ook inderdaad daadwerkelijk stappen had moeten zetten om zijn wens te verwezenlijken is een geheel andere zaak. De pasgetrouwde Bernhard dacht daar duidelijk anders over. Door zijn huwelijk had hij zijn Duitse nationaliteit moeten inruilen voor het Nederlandse staatsburgerschap en dat opende nieuwe perspectieven. Meende hij. En dus zette de prins het ministerie van Buitenlandse Zaken aan het werk dat op zijn beurt het gezantschap in Washington opdracht gaf zich van een bijzondere taak te kwijten: probeer die resterende 16.000 dollar van Bernhard los te peuteren.
De prins moet nog geen half jaar na zijn huwelijk tot actie zijn overgegaan. Behalve de Nederlandse overheid had hij ook het kantoor van Cohu Brothers, effectenmakelaars op Wall Street, New York, aan het werk gezet. Uit de stukken wordt niet duidelijk of hij eerst het New Yorkse effectenkantoor dan wel Buitenlandse Zaken heeft ingeschakeld. Mogelijke beide tegelijk. Vast staat wel dat Cohu Brothers het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken (State Department) op 17 juni 1937 per brief benaderde met het verzoek om na te gaan wat het voor de prins kon doen.
Bernhard was door zijn huwelijk immers Nederlander geworden en de prins wilde weten of hij op grond daarvan de resterende twintig procent geconfisqueerd vermogen kon terug krijgen. Cohu Brothers schakelde op zijn beurt een advocaat in met rechtstreekse toegang tot Sumner Welles, de Amerikaanse onderminister van Buitenlandse Zaken. Die liet weten dat hij het geval had doorgestuurd naar het ministerie van Justitie waaronder het ressorteerde.
Het antwoord, al binnen een week, liet aan duidelijkheid niets te wensen over: er was binnen de wet absoluut geen mogelijkheid om de nieuwbakken prins der Nederlanden aan zijn financiële gerief te helpen. De naturalisatie had zijn positie in de zin der wet op geen enkele wijze in zijn voordeel beïnvloed. Drie weken later kwam Buitenlandse Zaken in actie. Uit de brief van de secretaris-generaal aan het Nederlandse gezantschap in Washington blijkt dat hij van de gang van zaken op de hoogte is, dus ook dat het Amerikaanse ministerie van Justitie afwijzend heeft beschikt op Bernhards verzoek. Dat belette hem echter niet om tegen beter weten in te schrijven:
` Nu Prins Bernhard de Nederlandsche nationaliteit heeft verworven zal er wel geen bezwaar tegen bestaan de fondsen af te staan, met welke aangelegenheid de Heer Cohu doende is.’
Of de gezant zo vriendelijk wilde zijn de zaak onder de aandacht van Justitie te brengen door die `officieel’ te laten weten `dat Prins Bernhard Leopold zur Lippe thans is Prins Bernhard der Nederlanden.’[10] Het gezantschap deed wat een gezantschap behoort te doen, namelijk de boodschap overbrengen[11], al was het in dit geval een boodschap met een voorspelbaar negatief antwoord die bovendien niet aan het State Department maar aan het ministerie van Justitie behoorde te worden gericht.
Het lijkt erop dat Den Haag een diplomatiek oplossing hoopte te vinden, maar het is evenmin uitgesloten dat het ministerie slechts ten dele door Bernhard werd ingelicht en alleen had meegedeeld dat Cohu Brothers zijn belangen behartigde. In ieder geval wees de gezant er in zijn brief aan het State Department op dat hij handelde volgens instructies van Harer Majesteits Regering. Die zou het ten zeerste op prijs zou stellen als de stukken werden vrijgegeven en geretourneerd aan His Royal Highness. Daarmee was de zaak een officieel verzoek van de Nederlandse aan de Amerikaanse regering geworden.
Een energiek verzoek
Ook Cohu Brothers werd nog eens gemaand de noodzakelijke stappen te nemen om het geld los te krijgen. Het antwoord uit New York was dat het kantoor niets kon doen. Maar natuurlijk was het niet uitgesloten dat het State Department voor dit geval een uitzondering wilde maken.[12] Dat was een suggestie tegen beter weten in want de zaak viel niet onder State maar Justitie.
Vervolgens wierp Bernhard zich middels zijn particulier secretaris in de strijd. Hij liet weten te hebben vernomen van een nieuwe regeling die het mogelijk zou maken om `bij uitzondering’  de resterende 20 procent op te eisen. De gezant werd gemaand zich met een `energiek verzoek’ om restitutie tot het ministerie van Justitie te richten: `Wellicht is het tot de Amerikaanse autoriteiten niet doorgedrongen dat Prins Bernhard Leopold zur Lippe-Biesterfeld thans Nederlander is en gemaal van H.K.H. Prinses Juliana der Nederlanden.’[13]
Op 29 oktober 1937 vatte de gezant de zaak nog eens samen in een brief aan de minister van Buitenlandse Zaken. Argumenten waren er eigenlijk niet, want vrijgave zou immers in strijd zijn met de wet. Een nationaliteitsverandering veranderde daar niets aan. Cohu Brothers had zonder omwegen gezegd geen enkele `constructive suggestion’ te kunnen aandragen. Maar de gezant toonde zich een inventief man door persoonlijk twee mogelijke oplossingen aan te dragen. Uit de eerste kan zijn eerbied voor de monarchie worden afgelezen; uit de tweede trouwens ook, al ging die – zeker gezien het bedrag dat er in het spel was en de oplossing die hij voorstelde – mijns inziens heel erg ver. Justitie zou er volgens de gezant door het State Department op gewezen kunnen worden dat
`de wetgever zeer zeker niet bedoeld heeft fondsen van een lid van het Koninklijk Huis eener bevriende natie, die gedurende den wereldoorlog hare onzijdigheid heeft bewaard, vast te houden, hetgeen immers, zoo dan al niet in strijd met vastgelegde regelen van Internationaal Recht, toch onvereenigbaar is met de conceptie van Internationale Hoffelijkheid, gelijk die vermoedelijk ook door Amerika opgevat en toegepast wordt.’[14]
En in tegenstelling tot Cohu Brothers had de gezant wel degelijk een constructieve suggestie: wat was er op tegen om het State Department te bewegen ‘het Congres der Verenigde Staten een wetsvoorstel voor te leggen’ om voor Bernhard een uitzondering te maken? Het antwoord gaf hij zelf: het geval zou dan wellicht in de openbaarheid komen en dat leek de gezant minder wenselijk. Een tweede bezwaar was dat het State Departement het herhaalde gezeur om die $ 16.000 wel eens zat zou kunnen worden, of zoals de gezant het in meer diplomatieke taal formuleerde, `wrevel’ zou wekken. De gezant leek zelf nog het meeste te voelen voor de `parlementaire procedure’ (dus een wetsaanpassing via het Congres), maar hij wilde eerst rustig de reactie van de prins afwachten.[15] De reactie van Bernhard is helaas niet bekend, maar de gezant komt wel andermaal terug op zijn idee om Bernhard via een wetswijziging zijn geconfisqueerde dollars te bezorgen. Een ontwerp daartoe zou door een Afgevaardigde of Senator bij het Congres moeten worden ingediend. Bezwaar is wel – hij wees er al eerder op – dat de pers er dan lucht van kon krijgen en bij
`de hier gebruikelijke perspraktijken zou het ongetwijfeld te verwachten zijn, dat berichten erover op sensationeele wijze worden opgediend en kritiek zouden inhouden over het feit, dat een uitzondering wordt gemaakt voor een bepaalden vreemdeling, die thans tot de Koninklijke Familie van Nederland behoort, terwijl anderen, zelfs vroegere Duitschers, die thans het Amerikaanse staats burgerschap hebben verkregen, in hoe kommervolle omstandigheden zij zich ook mogen bevinden, niet de beschikking over de hun toekomende gelden (…) kunnen verkrijgen.’[16]
Het was een feilloze analyse van de kern van het probleem. De wet is er nooit gekomen. Bernhard heeft via Den Haag nog wel geprobeerd om rente te trekken van het geconfisqueerde bedrag, zoals dat volgens hem tot 1933 of 1934 mogelijk zou zijn geweest[17], maar uit de stukken valt niet op te maken of hem dat gelukt is. Vermoedelijk niet en gezien het bedrag dat er mee zou zijn gemoeid, het ook nauwelijks de moeite waard geweest, al dacht de prins daar kennelijk anders over. Na de oorlog, in 1964 zou Bernhard, zoals we nog zullen zien, zijn vordering opnieuw aan de orde stellen. Voorlopig moest hij het stellen met twee ton per jaar aan harde Nederlandse guldens. En gratis huisvesting op Soestdijk.
Een positie
Kort na deze mislukte poging brak de oorlog uit en de koninklijke familie nam de wijk naar Engeland. Juliana bracht het grootste deel van de oorlog in Canada door. Bernhard bouwde vanuit Londen een keiharde verzetsreputatie op. Volgens een bekende uitspraak van de Britse koning George VI zou Bernhard de enige zijn geweest die van de oorlog had genoten. Maar Bernhard gaf aan die uitspraak een eigen interpretatie: `Hij bedoelde ermee te zeggen dat ik tijdens de oorlog een positie heb kunnen opbouwen.’ Maar de prins beweerde sober te hebben geleefd en hij had bij aankomst in Londen, mei 1940,  tegen Juliana gezegd: `zolang we weg zijn rook ik niet, dans ik niet, drink ik geen whisky.’ Naar eigen zeggen had hij zich tijdens de oorlog aan die belofte gehouden.[18] Dat verhaal strookt niet met de foto’s die we van hem uit die tijd kennen, en is ook  tegenspraak met zijn eigen verhaal dat hij met een stevig glas cognac in de hand bijna het slachtoffer werd van een luchtaanval.[19] Maar sober of niet, hij heeft nooit opgebiecht dat de oorlog hem op het idee bracht opnieuw financiële claims in te dienen. Financieel, zo kan worden geconstateerd, heeft Bernhard wel degelijk van de oorlog genoten, zoals we hierna zullen zien.
De Piet Hein
Juliana en Bernhard kregen het motorjacht de Piet Heinin 1937 cadeau als nationaal huwelijksgeschenk. Het schenken van schepen door het Nederlandse volk aan de Oranjes lijkt een traditie te worden. Beatrix kreeg op haar 18e verjaardag het zeiljacht De Groene Draeck aangeboden. Er zijn meer overeenkomsten: beide schepen werden onderhouden op de Rijkswerf in Den Helder en het ministerie van Defensie draaide jarenlang op voor de onderhoudskosten, maar de juiste data zijn niet bekend.
In de zomer van 2007 plaatste de Tweede Kamer vraagtekens bij de jarenlange onderhoudsfinanciering van de Groene Draeck, waaraan de laatste twee jaar maar liefst vier ton was uitgegeven. Over de kosten van de Piet Hein, die in 1981 inbruikleen werd gegeven aan een speciaal daartoe opgerichte stichting, werden geen nadere gegevens bekend gemaakt. Tijdens de oorlog werd het 31 meter langer jacht naar Duitsland overgebracht en gebruikt als commandoschip voor de Luftwaffe.
In 1945 lag de Piet Hein in Hamburg. Het was beschadigd en moest worden gerestaureerd.[20]Juist die restauratie en de vermelding dat Defensie ook jarenlang financieel voor de Piet Hein opdraaide zou aanleiding hebben kunnen zijn voor een aanvullende Kamervraag: wie betaalde die restauratie? Defensie of Bernhard en Juliana, de beide eigenaren? Of deelden ze misschien in de kosten? Zeker is wel dat het echtpaar een aanzienlijk bedrag voor reparatiekosten heeft getoucheerd uit fondsen die daarvoor absoluut niet waren bedoeld.
Het eerste spoor van de claim is terug te vinden in een brief gedateerd 9 januari 1946 van de hand van Cees Dedel, de `Thesaurier van Hunne Koninklijke Hoogheden Prinses Juliana en Prins Bernhard der Nederlanden’. Uit zijn brief blijkt dat er in de zomer van 1945 al correspondentie over de kwestie is geweest, maar die briefwisseling is in het dossier niet bijgevoegd. Dedel schrijft van de desbetreffende instanties te hebben vernomen dat de `restauratie-kosten van een luxe- vaartuig niet voor vergoeding wegens oorlogs- of bezettingskosten in aanmerking komen’.[21]
Nederland kende in die tijd een buitengewoon ingewikkeld stelsel van schadevergoedingen als gevolg van oorlogshandelingen, waarmee ik de lezer hier niet lastig zal vallen.[22] Na nul op rekest te hebben gekregen was het duidelijk dat er een andere weg bewandeld moest worden. Waarom niet een beroep gedaan op het Bureau Oorlogsbuit van het ministerie van Financiën? Tijdens een onderhoud van Dedel met de chef van dat Bureau was gebleken dat de aanvankelijk geraamde kosten zeker het dubbele zouden bedragen van de in eerste instantie geschatte 50.000 gulden. Die had het prinselijk paar overigens al in hun zak dankzij speciaal verleende dispensatie van de Rekenkamer (de taak van het Bureau Oorlogsbuit was namelijk restitutie; niet het geven van schadevergoeding). Afgesproken werd om eerst een volledige en definitieve opgave van de kosten af te wachten, want om `wederom’ (dus niet vaker dan strikt nodig) bij de Rekenkamer voor ontheffing aan te kloppen, zo kan men lezen in een brief van de secretaris-generaal van Financiën, zou `zeer bezwaarlijk’ zijn. De voorzitter van de Rekenkamer had immers al moeite gehad om akkoord te gaan met de inmiddels gegeven fl. 50.000.  Daar kwam nog wat bij dat het
`absoluut niet noodig was om ten deze alle kosten ten laste van het Rijk te brengen, aangezien de financieele positie van Z.K.H. een redelijke bijdrage zeer goed toelaat.’[23]
De secretaris-generaal had er geen bezwaar tegen dat Dedel van zijn bezwaren in deze delicate kwestie kennis nam en hem bovendien
`uitdrukkelijk mede te deelen dat iedere gedachte om deze kosten te verhalen op de reparatie-rekening Duitschland op zuivere fantasie berust en dat het volkomen doelloos is verder hierover te praten. Ik heb dit reeds tweemaal gezegd, maar men schijnt het niet te gelooven.’[24]
Inderdaad kreeg de thesaurier van het prinselijke paar al een dag later bericht dat het volkomen uitgesloten was om de kosten op de reparatierekening Duitsland te verhalen.[25]
Maar de ferme taal van de secretaris-generaal ten spijt kon al begin mei 1947 op Soestdijk de champagne worden opengetrokken. De machtiging om over te gaan tot uitbetaling `van een bedrag van fl. 52.888,11 zoals gedeclareerd door Cees Dedel’ was afgegeven. Het ministerie hoopte dat daarmee de aangelegenheid tot `tevredenheid van Zijne Koninklijke Hoogheid is afgehandeld.’[26] Dat zal ongetwijfeld het geval zijn geweest want tot twee maal toe (fl. 50.000 en fl. 52.888,11) had ZKH een schadevergoeding geïncasseerd in een geval waarvoor volgens de regels geen enkele vergoeding mogelijk was.
Niet eerder (en ook niet daarna) werd een restitutiezaak zo snel en zo ruimhartig ten gunste van een eiser afgehandeld. Ik heb dat Nederlandse restitutiebeleid uitvoerig gedocumenteerd in Berooid dat in 2001 verscheen. Het was berucht om zijn bureaucratie, stroperigheid, traagheid van afhandelen en het meer dan nauwkeurig volgen van de regels. En het stond al helemaal niet bekend om zijn financiële meegaandheid. Vooral de minister van Financiën, Piet Lieftinck had in dat opzicht een reputatie opgebouwd. Zijn ministerie was belast met restitutiezaken en waakte als een Cerberus over iedere cent. In het verarmde, uitgezogen naoorlogse Nederland zou er overigens nauwelijks een andere beleid mogelijk zijn geweest.[27] Maar uitzonderingen zijn er nu eenmaal altijd. Voor de prins was de afhandeling van de Piet Hein in ieder geval een mooie opsteker. Achteraf bleek het de opmaat naar een nog veel grotere klapper.
Wiedergutmachung
In 1957 kwam in de Bondsrepubliek Duitsland het Bun­desrücker­stattungsge­setz (BRÜG) tot stand. De wet was in de eerste plaats bedoeld om scha­de­ver­goeding te geven aan slachtoffers van het nazi-regime die op grond van hun ras, geloof of politieke overtui­ging waren vervolgd en hun eigendommen in beslag genomen. De wet was het sluitstuk van de zogenaamde Wiedergutmachung; een uitgebreid complex maatregelen ter vergoeding van geleden materiële schade. In Nederland hebben vooral joodse burgers, de groep die samen met de zigeuners het meeste onder het naziregime hebben geleden, een beroep op deze schadevergoedingsregeling gedaan. Ongeveer 230 van de uitgekeerde 280 miljoen DM is hen ten goede gekomen.[28] Dat ze daarbij in koninklijk gezelschap verkeerden zullen ze nooit hebben vermoed. Terecht natuurlijk, want in tegenstelling tot die zwaarstgetroffenen had Bernhard geen enkel recht op Wiedergutmachung. Toch wist hij er een miljoen DM uit te slepen door zich niet alleen op persoonlijke titel in de strijd te werpen maar ook de ministers van Buitenlandse Zaken en Financiën voor zijn kar te spannen.
Apanage
De vordering van prins Bernhard ging terug op 1918, het jaar waarin de oude Duitse adel in crisis werd gestort. De Eerste Wereldoorlog was verloren, de keizer was naar Nederland gevlucht en van de macht van de vele Duitse vorsten was door maatregelen van de nieuwe
Weimar-republiek weinig over gebleven. Ook Leopold IV, vorst van Lippe, trof dat lot: in 1919 kwam er een einde aan de soevereine status van het kleine land Lippe.
Volgens het oude Duitse adelrecht erfde de oudste zoon zowel de titel als het familievermogen. Tegenover dat voorrecht stond apanage: de verplichting om (in ieder geval deels) in het levensonderhoud van zijn zusters, jongere broers en eventueel andere familieleden te voorzien. Ook Leopold IV was apanage verschuldigd aan Bernhard Sr. Maar hoewel de apanage door Weimar op de helling was gezet, duurde het nog tot juli 1938 voordat het feodale systeem dankzij een nieuwe wet effectief werd aangepakt. De nieuwe wet dwong de actuele rechthebbende op het familievermogen met de overige belanghebbende familieleden een afkoopregeling treffen. Bernhard en zijn broer Aschwin maakten aanspraak op de apanage die Leopold IV destijds met hun (inmiddels overleden) vader had afgesproken en waarvoor binnen het kader van de nieuwe wet dus een afkoopregeling moest worden getroffen. De definitieve regeling zou nog tot 20 juli 1944 op zich laten wachten, maar toen kreeg de prins door een speciale kamer van de rechtbank (Oberste Fideikommissgericht) 87.000 RM toegewezen. Leopold IV stortte dat bedrag bij de Deutsche Bank in Berlijn ten gunste van de prins.[29]
Het is evident dat Bernhards apanage-claim op geen enkele wijze onder de termen van de Wiedergutmachung viel. Het was zelfs eerder andersom: Bernhard kreeg midden in de Tweede Wereldoorlog een bedrag toegewezen juist dankzij het nazibewind. Vast staat anderzijds ook dat hij in principe recht had op die 87.000 RM. Daar staat echter weer tegenover dat hij in Londen op 15 april 1943 een akte had ondertekend waarin hij afstand deed`van iedere nalatenschap van zijn vader en de toekomstige nalatenschap van zijn moeder’.[30] Niemand heeft ooit nog een beroep op die akte gedaan; Bernhard zelf nog het allerminst.[31]
Claims van Bernhard
Na de Duitse capitulatie kwam de 87.000 RM onder beslag van het Britse Militaire Gezag. Bernhard moet al spoedig de indruk hebben gekregen dat hij dat geld maar beter als afgeschreven kon beschouwen.
Toen hij eind mei 1951 nog geen Pfennig had gekregen, machtigde de prins zijn advocaat H.W. Stein alles te doen wat nodig was om het bedrag vrij te maken. In hoeverre Stein succes heeft gehad blijft volgens professor Schrage, die hiernaar onderzoek heeft gedaan, onbekend.[32] Wat we wel weten is dat Bernhard een claim bij het centraal meldpunt voor vermogensbeheer in Bad Nenndorf heeft ingediend. Uit de stukken blijkt dat hij de toegekende apanage zelf ruimhartig had verhoogd naar DM 600.000; verder eiste hij een achterstallige apanage ter hoogte van DM 797.00 en een deel van het vermogen (Hausvermögen) van het vorstenhuis Lippe met als peiljaar 1918.[33] Dat was dus bijna 1,4 miljoen DM voor apanage, naar de omvang van het Hausvermögen blijft het gissen. (Het is enigszins verwarrend dat in juni 1948 door een broodnodige geldsanering de Duitse Mark werd ingevoerd ter vervanging van de Rijksmark, die van 1941 tot juni 1948 international niet inwisselbaar was geweest. De koers van de gulden was in 1941 circa 0,75 RM, de nieuwe DM was ruim 4 cent duurder: 0,79).
Bernhard diende zijn vorderingen in bij de nieuwe Duitse Bondsrepubliek (DBR), het land Nordrhein-Westfalen, het land Lippe, het LandesverbandLippe en de erven van de inmiddels overleden Leopold IV.
Het Duitse ministerie van Justitie oordeelde in 1952 dat Bernhards aanspraken iedere juridische basis ontbeerden, met eventuele uitzondering van zijn claim die te maken had met een gerechtelijke uitspraak uit 1938. Ook de deelstaat Nordrhein-Westfalen reageerde op 24 juni 1953 negatief op Bernhards eis. Justitie kwam met een schikkingsvoorstel van DM 386.649,76 zonder echter duidelijk te maken op welke gronden die schikking was gebaseerd.[34]

Grensgeschil
Eind november 1953 had Bernhard de Duitse Bondskanselier Konrad Adenhauer al `zeer uitvoerig en onverbloemd’ op zijn `zogenaamde vermogensclaims’ aangesproken. Ook de Duitse ambassadeur in Nederland was op vergelijkbare wijze door Bernhard benaderd. De prins had er schoon genoeg van: hij bleef maar advocaten betalen. De zaak moest nu maar eens worden opgelost. In het voorstel van Bernhard om de kwestie via Nordrhein-Westfalen te regelen zag de Bondskanselier niets; het leek hem beter om de zaak mee te nemen in de ‘grote pot’: het Duits-Nederlands financieel verdrag waarbij kwesties uit de nazitijd werden geregeld. Maar dat vond Bernhard weer niets; hij wilde de zaak liever privé afhandelen buiten de Duitse en Nederlandse regering om zodat het niet in de openbaarheid kwam. Een oplossing vinden was niet eenvoudig.
De DBR wilde Bernhard liever niet voor het hoofd stoten, maar om het geval netjes onder een juridische regeling te laten vallen was moeilijk of zelfs onmogelijk.
Het was al snel duidelijk dat het probleem niet binnen het kader van het Dollard-Eems geschil kon worden opgelost. Die kwestie ging over een omstreden grensgebied tussen Groningen en Duitsland. Aan de Duitse kant was er Nordrhein-Westfalen bij betrokken, de deelstaat waarin Land Lippe was opgegaan. De deelstaat eiste in ruil voor toegevendheid jegens Bernhard een tegemoetkoming van de Nederlandse regering, maar dat zat er om politieke redenen niet in. De koppeling Wiedergutmachung – grensgeschil – apanage viel gewoon niet te maken. In de zomer van 1954 was het duidelijk dat de kwestie slechts op politieke wijze kon worden opgelost, waarbij het dan wel zaak was ervoor te zorgen dat Bernhards eis niet in de publiciteit kwam. Dat wilde de prins zelf niet en de Bondsregering al evenmin.[35]
Gevolmachtigde Gelissen
Inmiddels had prins Bernhard Dr. Ir. H.C.J.H. Gelissen als zijn persoonlijk gevolmachtigde aangewezen. Gelissen was voor de oorlog minister van economische zaken geweest en hij zou zich na de oorlog in talrijke functies (zowel voor de overheid als particulier) voor de Nederlandse economische belangen inzetten. Én voor die van Bernhard. De prins probeerde er intussen meer vaart achter te zetten door de Duitse ambassadeur in Den Haag en de Nederlandse ambassade in Bonn rechtstreeks te benaderen, onder andere met het verzoek om te bewerkstelligen dat Adenhauer zijn gevolmachtigde Gelissen persoonlijk zou ontvangen om over de kwestie te praten. De Bondskanselier hield een ontmoeting echter af.
Op het Duitse ministerie van Buitenlandse Zaken in Bonn wekte de zaak duidelijk irritatie.  Prof. Dr. E. Kaufmann van dat ministerie zag geen kans om de kwestie ook maar in de marge van de (financiële) onderhandelingen ter sprake te brengen. Hij verzocht daarom ambassadeur Mühlenfeld in Den Haag er voor te zorgen dat minister J.W. Beyen van Buitenlandse Zaken hem daarover niet meer (`in welcher Form auch immer’) zou aanspreken. Het mocht niet baten. Eind augustus 1957 stond Beyen, behalve minister ook vriend van prins Bernhard, bij Kaufmann in Bonn op de stoep.[36]
Den Haag
De Nederlandse regering werd zo lang mogelijk buiten de kwestie gehouden maar in de loop van 1959 veranderde dat. Op het ministerie van Buitenlandse Zaken tastte men toen nog min of meer in het duister over het verloop van de zaak. En al was er weinig bekend, er bestond wel overeenstemming dat `iedere oplossing, die behandeling in een Parlement nodig zou maken’ ongewenst was. Daarom was de claim ook steeds buiten de officiële onderhandelingen gehouden. Het besef leefde dat Bernhards juridische positie niet sterk was, maar hij had wél een `raw deal’ met de Duitsers. Dat was de reden voor de  principiële bereidheid van Bonn `om samen met de algemene regeling, maar niet in het kader daarvan, een oplossing te zoeken teneinde de Prins tegemoet te komen’.[37] En dat nu bleek een hele toer.
De DBR toonde zich uiteindelijk bereid een miljoen DM te betalen, maar wilde de politieke verantwoordelijkheid daarvoor niet op zich nemen.
De afwikkeling

Op 30 november 1959 kreeg Jelle Zijlstra, minister van Financiën, een brief van zijn Duitse collega. Die liet weten dat op boekhoudkundige gronden de 1 miljoen DM, bestemd voor Bernhard, in het totaalbedrag van 275 miljoen Wiedergutmachung zou worden opgenomen. De prins zou niet bij naam worden genoemd, maar omschreven als Sonderzweck; in latere stukken ook wel als Sonderfall, een bijzonder geval, of als `bijzondere betaling’.[38]
De reden om Bernhards naam waar mogelijk niet aan het papier toe te vertrouwen was het strikt vertrouwelijke karakter van de zaak. Bij de ontmoeting van minister Josef Luns (die Beyen inmiddels had opgevolgd) en zijn collega Heinrich von Brentano, zomer 1959, werden `de aanspraken van prins Bernhard buiten de agenda’ gehouden.
Overigens doemden tijdens die ontmoeting wel de contouren van een mogelijke oplossing op: Bonn wilde Den Haag wel een bedrag voor `omstreden gevallen’ ter beschikking stellen, maar wees iedere politieke verantwoordelijk af. Die legde de Duitse regering bij het kabinet De Quay.[39] De terughoudendheid van Duitsland sproot voort uit vrees voor kritiek van de Duitse Rekenkamer. De apanagevergoeding viel ten eerste onder geen enkele Duitse vergoedingswet en ten tweede bestond er huiver voor `een groot aantal vordering van niet-Nederlanders met soortelijke aanspraken’.[40]
Er zou tot 8 april 1960, de dag dat het `Financieel Verdrag’[41] werd ondertekend nog heel wat worden afgesteggeld over bedragen en juiste formuleringen. Zo was Duitsland op 21 januari 1960 van plan  Nederland een bedrag voor te stellen van 275 miljoen DM (het totaalbedrag) plus 1 miljoen DM voor de prinselijke  Sonderfall. Het was een post die officieel eigenlijk niet bestond, maar wel steeds weer opdook. Bonn hield dus vast aan het totaalbedrag (Pauschalsumme) van 275 miljoen DM  en wilde om politieke redenen de 1 miljoen (een gulden kostte in 1960 circa 0,90 DM) apart opvoeren, zónder de naam van Bernhard te noemen.

Een paar dagen later was de claim van Bernhard wel opgenomen in het totaalbedrag, maar in een aparte briefwisseling (`niet in samenhang met de ondertekening van het verdrag’), zo luidde de afspraak, zou daarover verantwoording worden afgelegd.[42] Zijlstra zat ermee in zijn maag, want er konden politieke moeilijkheden van komen. Hij had liever gezien dat de 1 miljoen voor Bernhard niet in het totaalbedrag was opgenomen want dan had hij het geld regelrecht, kunnen doorsluizen naar de prins. Als onderdeel van de Pauschalsumme daarentegen moest hij het als begrotingspost  politiek kunnen verantwoorden. Hij had een bewijsstuk nodig, want de Rekenkamer zou lastige vragen ging stellen.
De oplossing werd gevonden in een `vertrouwelijke notawisseling’ met de Duitse ambassade in Den Haag. Daarin zou worden vermeld dat in het totaalbedrag een miljoen DM was begrepen `ter definitieve regeling van een verder, in het financieel verdrag niet uitdrukkelijk genoemd, schadegeval’. In Duitsland zou daaraan geen enkele bekendheid worden gegeven en in Nederland kon zo een `openbare discussie’ worden voorkomen, aldus minister Luns in een brief aan prins Bernhard. Slechts enkele leden van de Staten Generaal ‘onder wie geen communisten’ zouden onder geheimhouding kennis mogen nemen van dat geheime deel van de overeenkomst, maar zelfs dat zou tenslotte achterwege blijven.[43]
En als de zaak onverhoopt toch in de pers of in de volksvertegenwoordiging mocht komen? Ook daarover was nagedacht. De zaak zou dan `kortweg ontkend’ kunnen worden. De betaling lag immers vastgelegd in een geheime notawisseling. En mocht het `binnenskamers’ uitlekken, dan was dat weliswaar vervelend voor de betrokken bewindslieden, maar er zou wel begrip voor zijn `gezien het karakter van deze zaak’.[44] Uiteindelijk werd de betaling aan Bernhard in de samenstelling van de Globalsumme als `apanage’ verantwoord met de opmerking `(N.B. opgenomen in een geheime – niet aan de Staten Generaal overlegd – notawisseling)’.[45]
Op 1 augustus 1963 (toen pas trad het verdrag in werking) kon Bernhard zijn 1 miljoen DM incasseren.[46] De akte 15 april 1943 waarbij Bernhard afstand had gedaan van `iedere nalatenschap van zijn vader en de toekomstige nalatenschap van zijn moeder’ leek door alle partijen gemakshalve te zijn vergeten.

Oost-Duitsland
In februari 1976, rapporteerde de Britse ambassadeur in Den Haag in een vertrouwelijk schrijven aan Londen over de zich ontwikkelende Lockheed-affaire en de reacties die dat teweeg bracht. Behalve Lockheed had hij nóg een interessante mededeling: Bernhard had een fors bedrag uit Oost-Duitsland ontvangen. E.W.J. Barnes schreef:
`In vertrouwen werd ons medegedeeld dat de prins ongeveer $ 300.000 aan restitutiegeld uit Oost-Duitsland heeft ontvangen voor het bezit van zijn moeder, hoewel zijn moeder geen Nederlandse is en dus ook geen recht heeft op restitutie. En hoewel andere claimanten hun claims zagen teruggeschroefd in verhouding tot een bepaald bedrag van de totaal geclaimde som, ontving de prins het gehele bedrag.’
Uit officiële bron had Barnes vernomen dat de kranten het nieuws zou brengen, maar dat was er nog niet van gekomen.[47] Helaas heb ik deze claim niet met méér stukken kunnen onderbouwen en blijft het in tegenstelling tot de andere hier gepresenteerde gevallen een one source verhaal. Ambassadeur Barnes is doorgaans een betrouwbare bron. Het vreemde is evenwel dat Oost-Duitsland niet bepaald bekend stond als een land dat scheutig was met vergoedingen – zelfs integendeel –  en het blijft dan ook een raadsel welke invloedrijke figuren de prins in de toenmalige Deutsche Demokratische Republik heeft kunnen bewegen om zich voor hem in te spannen, temeer daar hij te boek stond als een notoire anticommunist. Voor de rest past de geschiedenis naadloos in het beeld dat hier over de prins en zijn claims oprijst. Hij laat niet los, claimt gelden waarop hij geen rechten kan doen gelden, maar krijgt het desondanks tegen alle regels in toch (met uitzondering van Amerika).
Een nieuwe poging
Mogelijk aangemoedigd door zijn succes en de meegaandheid van de betrokken bewindslieden – die mijns inziens zonder twijfel over de schreef gingen – deed Bernhard opnieuw een poging om de $ 16.000 geconfisqueerd vermogen in de VS los te krijgen. Op 3 mei 1964 schreef hij een brief naar de Duitse minister van Buitenlandse Zaken, Gerhard Schröder, waarin hij verwees naar dat geval. Zijn moeder had hem verteld dat alle Duitsers na de Eerste Wereldoorlog door das Reichschadeloos waren gesteld voor hun verloren gegane bezittingen in Polen en Afrika. De vraag aan Schröder was nu of hij `een kans had een schadeloosstelling voor dit bedrag, wat dat heden ten dage ook mag zijn’, bij de Bondsrepubliek aan te vragen.[48] Als verdragsterritorium vond Bernhard Polen en Afrika duidelijk aan de wat krappe kant. Het waren inmiddels vette jaren voor de prins want in 1960 had hij immers ook al een miljoen dollar smeergeld van Lockheed in zijn zak gestoken. Van Northrop toucheerde hij omstreeks diezelfde tijd zevenhonderdduizend dollar smeergeld.[49] Tegen de Volkskrant zei hij nog: `Ik had geen geld nodig. Niet voor mijzelf. Dat vond ik oninteressant.’ Maar Lockheed vermeldde bij de betalingen aan de prins `childcare’. Toen de Volkskrantjournalisten tegensputterden omdat hij volgens het Lockheed-rapport van de Commissie van Drie eigenlijk altijd met geld bezig was, riep de prins: `Maar dat klopt niet. Voor mijzelf ben ik nooit uit geweest op geld. Ik had genoeg.’[50] Bernhard opereerde in 1964 op twee fronten gelijk: in de VS had hij senator Jacob K. Javits aangeschreven over hetzelfde onderwerp. Javits kende hij van de Bilderbergconferenties, waarvan Bernhard voorzitter was, tot de Lockheed-affaire (1976) daaraan een einde zou maken. Javits wendde zich tot het ministerie van Justitie, maar het antwoord was even teleurstellend als ruim een kwart eeuw daarvoor: geen schijn van kans.[51] Vermoedelijk kende Bernhard dit antwoord al voordat hij zich tot Schröder wendde en probeerde hij (opnieuw) via een Duitse schadevergoedingsregeling het geld binnen te halen. Schröder schreef terug zijn best te hebben gedaan, maar helaas, hij kon Bernhard geen positief antwoord geven. Hij beloofde wel verder te zullen informeren om te zien of er toch geen andere mogelijkheden waren. Schröder zette daarop het ministerie van Financiën aan het werk, maar het resultaat was en bleef voor de prins teleurstellend. Mogelijk echter zou hij in 1978 een nieuwe poging kunnen wagen. In dat jaar zou opnieuw bekeken kunnen worden of vrijgave mogelijk was. Waarom wordt uit de brief niet duidelijk. De prins bedankte Schröder voor de gedane moeite en schreef dat hij de zaak aan zijn kinderen zou overlaten `in de hoop dat die in 1978 de Amerikanen tot betaling kunnen bewegen’.[52] Of zijn dochters dat inderdaad hebben gedaan, is niet bekend.
Welke conclusie kunnen we trekken uit deze financiële avonturen van prins Bernhard? Strikt formeel valt het vooroorlogse geval privaatrechtelijk nog te verdedigen. Met zijn gedrag ligt dat anders. Wellicht was zijn houding niet eens zo vreemd voor iemand die was opgegroeid in een milieu waar democratie als een soort uitwas werd beschouwd. Bernhard kon de democratie gestolen worden en het Nederlandse politieke bestel waarin hij na zijn huwelijk moest functioneren was hem niet alleen vreemd, maar interesseerde hem eigenlijk ook niet.[53] Telkens weer maakte hij misbruik van zijn positie omdat hij zijn plaats niet kende of er simpelweg geen boodschap aan had. Hij deed gewoon wat hij wilde en hij wist zich van meet af aan gedekt door dienaren van de staat. Met zijn gedrag heeft de prins de Nederlandse staat menigmaal gecorrumpeerd en de autoriteiten bleken zelfs bereid om ter wille van zijn ongerechtvaardigde wensen te liegen tegen de volksvertegenwoordiging, normaal gesproken een politieke doodzonde. Al eerder heb ik opgemerkt dat de monarchie infantiliseert en debilisering in de hand werkt. Bernhard begreep dat als geen ander en hij heeft daarvan dankbaar gebruik gemaakt. En net als macht corrumpeert de monarchie. Ook dat heeft prins Bernhard ten volle begrepen. En er gebruik van maakte als hem dat zo uitkwam.

 


[1]  Broertjes, Pieter  & Jan Tromp, De Prins spreekt, Amsterdam, 2004, pp. 27-43.
[2] Geboren als Bernhard Leopold Friedrich Everhard Julius Kurt Karl Gottfried Peter Graf von Biesterfeld. Op 24 februari 1916 werd zijn titel (`Graf’) gewijzigd in Prinz zur Lippe-Biesterfeld.
[3] Pieter & Tromp, De Prins spreekt, De aangehaalde passage is te vinden op p. 87.
[4] Cees Fasseur, Wilhelmina. Krijgshaftig in een vormeloze jas, Amsterdam, 201, p. 130 en Sefton Delmer, Trail Sinister. An Autobiography, Vol. 1, London, 1961, p. 254.
[5] E.J.H. Schrage,  Zur Lippe-Biesterfeld. Prinses Armgard, prins Bernhard en hun houding tegenover nazi-Duitsland, Amsterdam, 2004, pp. 42-43.
[6] Broertjes  & Tromp, De Prins spreekt, p. 87.  Het bedrag is geregeld in artikel 29 van de herziene grondwet 1938.
[7] Wijnen, Harry van, De Prins-Gemaal. Vogelvrij en gekooid, Amsterdam, 1994, p. 25-27. De toelage is geregeld in artikel 29.
[8] National Archives, Londen, FO 944/200 (diverse stukken over claims en verklaringen van Bernhard die stelt dat hij zijn portefeuille op zijn moeder en broer heeft overgedragen om confiscatie door de nazi’s te voorkomen).
[9] Nationaal Archief, Den Haag, Gezantschap Verenigde Staten/Legatie Washington, 1814 – 1946, nummer toegang 2.05.13, inventarisnummer 1103, Brief namens de Secretary of State, niet gedateerd. 
[10] Nationaal Archief, Den Haag, Gezantschap VS, 1814 – 1946, 2.05.13, inv. nr. 1103, Brief Hooker aan State Department, 17 juni 1937, Brief Sumner Welles aan Hooker, 19 juni 1937, idem 24 juni 1937, brief Department of Justice aan Hooker, 30 juni 1937 en brief Buitenlandse Zaken aan Gezantschap Washington, 21 juli 1937.
[11] Nationaal Archief, Den Haag, Gezantschap VS, 1814 – 1946, 2.05.13, inv. nr. 1103, Brief aan de Secretary of State, 16 augustus 1937.
[12] Nationaal Archief, Den Haag, Gezantschap VS, 1814 – 1946, 2.05.13, inv. nr. 1103, brief gezantschap aan Cohu Brothers, 11 oktober 1937 en brief Cohun Brothers aan Gezantschap, 13 oktober 1937.
[13] Nationaal Archief, Den Haag, Gezantschap VS, 1814 – 1946, 2.05.13, inv. nr. 1103, brief particulier secretaris van prins Bernhard aan Gezantschap Washington, 25 oktober, 1937.
[14] Nationaal Archief, Den Haag, Gezantschap VS, 1814 – 1946, 2.05.13, inv. nr. 1103, brief van gezant te Washington aan minister van Buitenlandse Zaken, 29 oktober, 1937.
[15] Idem.
[16] Nationaal Archief, Den Haag, Gezantschap VS, 1814 – 1946, 2.05.13, inv. nr. 1103, brief Gezant Washington aan de minister van Buitenlandse Zaken.
[17] Nationaal Archief, Den Haag, Gezantschap VS, 1814 – 1946, 2.05.13, inv. nr. 1103, brief van ministerie van Buitenlandse Zaken aan de Gezant te Washington, 29 april 1938.
[18] Broertjes & Tromp, De Prins spreekt, p. 77.
[19] Hatch, Alden, Prins Bernhard. Zijn plaats en functie in de moderne monarchie, Amsterdam, 1962, p. 115 (cognac) en Delmer, Sefton, Black Boomerang,  an autobiography, Vol. II, London, 1962  p. 23 (brandy).
[20] `Defensie betaalde ook voor “Piet Hein”’,  GPD, 18 augustus 2007. Zie voor de Piet Hein, zijn geschiedenis en huidige functie: http://www.piethein.nu/.
[21] Ministerie van Buitenlandse Zaken, Den Haag, I/Archief GS 1945-1954, 313.213 Schadeclaims van derden, 728 ~ 20792, map  Kosten reparatie jacht Piet Hein, Brief van Dedel aan minister van Buitenlandse Zaken,  9 januari 1946. 
[22] Zie voor de diverse regelingen: Aalders, Gerard, Berooid. De beroofde joden en het Nederlandse restitutiebeleid sinds 1945, Amsterdam, 2001, pp.205-207.
[23]  Ministerie van Buitenlandse Zaken, Den Haag, I/Archief GS 1945-1954, 313.213 Schadeclaims van derden, 728 ~ 20792, map Kosten reparatie jacht Piet Hein, brief van mr. H.L. s’ Jacob (secretaris-generaal van het ministerie van Financiën) aan de minister van Buitenlandse Zaken, 4 februari 1947.
[24] Idem.
[25] Ministerie van Buitenlandse Zaken, Den Haag, I/Archief GS 1945-1954, 313.213 Schadeclaims van derden, 728 ~ 20792, map Kosten reparatie jacht Piet Hein, brief aan Jhr. C. Dedel, 5 februari 1947.
[26] Ministerie van Buitenlandse Zaken, Den Haag, I/Archief GS 1945-1954, 313.213 Schadeclaims van derden, 728 ~ 20792, map Kosten reparatie jacht Piet Hein, brief ministerie van Financiën aan de minister van Buitenlandse Zaken, 1 mei 1947.
[27] Zie Aalders, Berooid.
[28] Zie Aalders, Berooid, pp. 325-330 en passim. Voor een zeer uitvoerige behandeling van de BRÜG: Biella, Friedrich e.a., Die Wiedergutmachung national­sozia­lis­tischen Unrechts Durch die Bundesrepu­blik Deuts­chland, Das Bun­desrücker­stattungsge­setz. Band II, München, 1981. 
[29] Zie Peter Helmberger, Die Normalisierung der Beziehungen der Bundesrepublik Deutschland zum Königreich der  Niederlande in den 1950er Jahren, (proefschrift), München, 195, p. 149; idem, `Der Versuch einer Generalbereinigung. Die Verhandlungen zwischen den Niederlanden und der Bundesrepublik um den Ausgleichsvertrag vom 8. April 1960, in: Zentrum für Niederlande-Studien, Jahrbuch 4 1993, pp. 71-98  Zie ook Schrage, Zur Lippe-Biesterfeld, p.p. 76-86 en W.H. Weenink, Bankier van de Wereld Bouwer van Europa. Johan Willem Beyen 1897-1976,Amsterdam-Rotterdam 2005, pp.418-419.
[30] Nationaal Archief, Den Haag, 2.09.06, Ministerie van Justitie te Londen, (1936) 1940-1945 (1953), Inv. Nr. 1044, Akte, gedateerd op 15 april 1943. Een Duitstalige akte is bijgevoegd.
[31] Zie ook Schrage, Zur Lippe-Biesterfeld, p. 182, noot 137.
[32] Schrage, Zur Lippe-Biesterfeld, p.83.
[33] Politisches Archiv des Auswärtigen Amts, Berlin, Referat 507 (Bestand B 86), Band 546, dossier Finanz Fragen Prinz Bernhard, 1955-1959, Entwurf Vermerk Rückerstatttungsansprüche SKH. des Prinzen Bernhard der Niederlande, 3 oktober 1955. Bernhard had zijn `rekening’ als volgt samengesteld: aflossing van 25 jaar apanage van jaarlijks DM 24.000 (vermoedelijk 1919-1944 het jaar van de definitieve uitspraak van het Oberste Fideikommissgericht); nabetaling van achterstallige apanage van jaarlijks DM 24.000 gedurende 33 jaar (niet toegelicht wordt  over welke jaren het gaat, mogelijk zijn er bedragen in verwerkt ten gunste van  zijn broer Aschwin en zijn moeder Armgard). Bernhard verwijst in zijn eis naar diverse rechterlijke uitspraken in 1938, 1941 en 1944.  
[34] Politisches Archiv des Auswärtigen Amts, Berlin, Referat 507 (Bestand B 86), Band 546, dossier Finanz Fragen Prinz Bernhard, 1955-1959, Entwurf Vermerk Rückerstatttungsansprüche SKH. des Prinzen Bernhard der Niederlande, 3 oktober 1955. Vergelijk Helmberger, Die Normalisierung der Beziehungen, pp.149-150 die twee voorstellen noemt, waarbij een bedrag van respectievelijk DM 130.000 en DM 250.000 wordt genoemd. Dat laatste voorstel was afkomstig van het Bundeskanzleramt.   
[35] Politisches Archiv des Auswärtigen Amts, Berlin, Referat 507 (Bestand B 86), Band 546, dossier Finanz Fragen Prinz Bernhard, 1955-1959, Entwurf Vermerk Rückerstatttungsansprüche SKH. des Prinzen Bernhard der Niederlande, 3 oktober 1955.
[36] Politisches Archiv des Auswärtigen Amts, Berlin, Referat 507 (Bestand B 86), Band 546, dossier Finanz Fragen Prinz Bernhard, 1955-1959, diverse correspondentie van en met Gelissen over de claims van Bernhard (1957). Zie voor Gelissen het Biografisch Woordenboek van Nederland http://www.inghist.nl/Onderzoek/Projecten/BWN/lemmata/bwn2/gelissen. In het particulier archief van Gelissen (Nationaal Archief, Den Haag , toegang 2.21.282) is niets over deze zaak terug te vinden. Voor het citaat van Kaufmann, D 3, 18 april 1957.
[37] Ministerie van Buitenlandse Zaken, ARCHIEF GS 1955-1964, 313.23, Volkenrecht en Internationaal Recht. Recuperatie. Map 203 Duitsland ZKH Prins Bernhard, deel II, 1955-1964, brief 9 maart 1959.
[38] Politisches Archiv des Auswärtigen Amts, Berlin,  Referat 507 (Bestand B 86), Band 546, dossier Finanz Fragen Prinz Bernhard, 1955-1959, Brief Etzel aan Zijlstra, 30 november 1959. `Sonderfall’ en `bijzondere betaling’: o.a. brief van 21 januari 1960, brief van ambassadeur Lahr aan Statssektretär Hettlage Bundesminsiterium der Finanzen.
[39] Helmberger, Die Normalisierung der Beziehungen, p. 150.
[40] Ministerie van Buitenlandse Zaken, ARCHIEF GS 1955-1964, 313.23 Volkenrecht en Internationaal Recht. Recuperatie. Map 203 Duitsland ZKH Prins Bernhard, deel II, 1955-1964, Aide Mémoire, 29 juni 1963.
[41] `Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland inzake de regeling van financiële vraagstukken en inzake uitkeringen ten gunste van Nederlandse slachtoffers van de nationaal-socialistische vervolging, met Slotprotocol (Financieel Verdrag)’ van 8 april 1960 in: Tractatenblad van het Koninkrijk der Nederlanden, Jaargang 1960, Nr. 70.
[42] Politisches Archiv des Auswärtigen Amts, Berlin,  Bestand B 86, Abteilung Friedensregelung. Nr. 546, Deutsch-niederländische Ausgleichsverhandlungen, 21 januari 1960; idem, Referat 507 (Bestand B 86), Band 546, dossier Finanz Fragen Prinz Bernhard, 1955-1959, 25 januari 1960 en idem, Vermerk (Vertraulich), 28 januari 1960 (citaat: niet in samenhang etc.)
[43] Ministerie van Buitenlandse Zaken, ARCHIEF GS 1955-1964, 313.23 Volkenrecht en Internationaal Recht. Recuperatie. Map 203 Duitsland ZKH Prins Bernhard, deel II, 1955-1964, Concept Nederlands-Duits Financieel Verdrag, 29 februari 1960; idem, Luns aan Bernhard (onderwerp Apanage, april 1960) en 29 juli 1963; idem, Uittreksel brief aan het ministerie van Financien (geheim), 16 maart 1960 en idem, Aide Mémoire, 29 juni 1963 (m.b.t. de Rekenkamer).
[44] Idem, Memorandum, 12 januari 1963.
[45] Idem, Memorandum, 15 januari 1963.
[46] Idem, Luns aan Bernhard, 29 juli 1963.
[47] National Archives, London, FCO 33/3014, E.J.W. Barnes, British Embassy The Hague to Sir Michael Palliser, K.C.M.G., 27 februari 1976.
[48] Politisches Archiv des Auswärtigen Amts, Berlin, Bestand B 86, Abteilung Friedensregelung. Nr. 1250, Brief van Bernhard aan Schröder, 3 mei 1964.
[49] ` De Northrop-affaire’ in: Vrij Nederland, 2 april 2005.
[50] Broertjes & Tromp, De prins spreekt, p. 24. Voor de `childcare’: Philip Dröge, Het Oranjekapitaal. Een onderzoek naar het vermogen van de invloedrijkste familie van Nederland, Amsterdam, 2004, p. 197.
[51] Politisches Archiv des Auswärtigen Amts, Berlin, Bestand B 86, Abteilung Friedensregelung. Nr. 1250, Brief van de Assistant Attorney General aan Javitz, 22 april 1964. Zie voor de Bilderbergconferenties: Gerard Aalders, De Bilderberg-conferenties. Organisatie en Werkwijze van een Geheim Trans-Atlantisch Netwerk, Amsterdam, 2007.
[52] Politisches Archiv des Auswärtigen Amts, Berlin, Bestand B 86, Abteilung Friedensregelung. Nr. 1250, brief Schröder aan Bernhard, 4 juni 1964; idem, Bundesminister der Finanzen aan Auswärtiges Amt, 22 juni 1964; idem (concept)brief Schröder aan Bernhard, 4 september 1964 en idem, brief Bernhard aan Schröder, 14 september 1964.
[53] Hatch, Prins Bernhard, pp. 50-51 en Van Wijnen, De Prins-Gemaal, p. 27.

Is die rechtbank in Zwolle nou helemaal krankjorem geworden?
En hebben ze echt niets beters te doen bij de politie en het OM?
En maar klagen over werkdruk. Logisch, als je je met zulke gedateerde onzin als majesteitsschennis bezig houdt.
Ga boeven vangen i.p.v. iemand te vervolgen
die de vertegenwoordiger van een zichzelf overleefd
instituut heeft beledigd. Ook al was het smakeloos wat hij deed.

Iemand in Kampen heeft koning Willy beledigd en krijgt daarvoor 30 dagen celstraf. De helft van die straf is voorwaardelijk en aangezien de man al 15 dagen in voorarrest heeft gezeten, hoeft hij niet terug achter de tralies.
En dat terwijl politiek Den Haag druk bezig is de wet op de majesteitsschennis af te schaffen omdat ze totaal uit de tijd is. Ze dateert van de voor-vorige eeuw (1886) en is toen uitgevaardigd omdat de koning kritiek op zijn beleid niet kon velen.

Een paar jaar geleden riep een inwoner van Amsterdam ‘fuck de koning’ en ook die snoodaard kreeg straf. Toen hij een advocaat inschakelde omdat hij de boete niet wilde betalen en er bovendien een storm van kritiek opstak, kroop justitie in razende vaart met een smoes terug in haar Oranjeschulp.
De incompetentie droop er vanaf.

Als je je middelvinger opsteekt als de Gouden Koets (met inhoud) voorbij komt – dus ‘fuck de koning’ roept in lichaamstaal, mag de politie je inrekenen en opsluiten.
Openbare figuren en bekende Nederlanders moeten – heeft een wat wijzere rechter dan die in Zwolle eens bepaald – meer kunnen incasseren dan de doorsnee onderdaan.

Ik had het net over ‘koning Willy’. Dat had me in de jaren vijftig van de vorige eeuw nog een paar weken gevangenisstraf kunnen opleveren. In een volstrekt marginaal Rotterdams gestencild blaadje Vijheid schreef ene Wim Tibbesma:

Wist u dat het gezin van mooie Juultje tijdens zijn wintervacantie in de Zwitserse Alpen een bedrag van enkele honderdduizenden guldens heeft verbrast ten eigen bate… maar nog nimmer daadwerkelijk iets bijdroeg tot leniging van de nood der kinderen op deze aarde die aan honger en ondervoeding lijden.

Dat ‘Juultje’ deed hem twee weken achter de tralies verdwijnen. De redacteur van het stencil moest zeven dagen zitten.

De boef uit Kampen had zich op zijn Faceboekpagina lekker uitgeleefd – hij schijnt de monarchie niet zo te zien zitten – en had een paar nare termen en scheldwoorden aan de koning verspild. Hij maakte hem uit voor onder andere ‘dief’, ‘verkrachter’ en ‘moordenaar’. Dat zal allemaal vast niet kloppen en het is ook bepaald niet fijntjes, maar ach, op zijn eigen Facebookpagina?

Hoe kwam het zo zwaar overbelaste politieapparaat daar achter? Naast klagen over werkdruk hadden ze toch nog tijd vrijgemaakt om op Facebook naar verbaal negatief gekwetter over het koninshuis te speuren. Waarom eigenlijk?
Nou, het koningspaar zou op 25 april 2015 een bezoek aan Zwolle brengen en daarbij mocht geen wanklank klinken. Ook niet op Internet. Dus stortten agenten, weliswaar uitgeput van het klagen over werkdruk maar als immer loyaal aan Oranje – het ging tenslotte om Willy en Max – zich op internet en ontdekten de 44-jarige boef uit Kampen. Bingo! Prima Werk.

Vervolgens mocht het OM zich over de zaak buigen en daarna de rechter. Allemaal zwaar overbelast natuurlijk, maar het gaat wel om het Koningshuis.
Ik kan er met mijn kop niet bij. Temeer omdat de koning zelf heeft gezegd dat hij er geen moeite mee zou hebben als er een streep door de wet zou worden gehaald.

De rechtbank in Zwolle deelt die visie van de koning niet.
We kunnen twee dingen doen om die onzinnige wet op de majesteitsschennis uit 1886 naar de vuilnishoop van de geschiedenis te verwijzen:
1. de monarchie afschaffen – verreweg de beste oplossing – of
2. de wet op de majesteitsschennis schrappen: de snelste maar niet de beste oplossing.

Het tvprogramma ‘Eenvandaag’ kwam 15 juni met het nieuws dat koningin Wilhelmina wel eens wat slikte.
Wat opviel was dat daar verder nauwelijks een punt van werd gemaakt. Het is natuurlijk ook best schattig: een koningin die op speed draait.

Echt nieuws was het niet. Wijlen Cees Fasseur had het al aangestipt in zijn biografie van de door hem zeer bewonderde Wilhelmina. Hij verzweeg het dus niet, maar ging er verder ook niet op in.
Marcel Verburg doet dat in zijn boek over de geschiedenis van het Ministerie van justitie in de periode 1940-1945 juist wél. Net als vele anderen was het hem opgevallen dat het kwaad kersen eten was met de koningin tijdens haar ballingschap te Londen. Ze vond haar ministers een stelletje slapjanussen, hoewel ze voor minister-president P.S. Gerbrandy een uitzondering maakte. Althans tijdelijk; later viel ook hij in ongenade en kreeg net als zijn collega’s de volle laag.

De ministers van haar operetteregering – want dat was het in feite – maakte ze tijdens vergaderingen uit voor rotte vis. Ze tierde, schreeuwde en schold er op los; gewoon te pijnlijk voor woorden. Volgens Verburg vroegen de ministers zich dan ook af: ‘is Hare Majesteit wel helemaal normaal?’

Waar Fasseur halt hield bij de constatering van drugsgebruik, gaat Verburg in zijn Geschiedenis van het Ministerie van Justitie 1940-1945 een stap verder en vraagt zich terecht af of haar onbeschofte gedrag een gevolg was van de pervitine (vergelijkbaar met wat wij ‘speed’ of amfetamine noemen) die ze slikte. Hij dacht van wel.
Een deskundige van het Trimbos instituut zei dat er inderdaad een duidelijk verband was. De speed doet vermoeidheid weliswaar verdwijnen, maar eist anderzijds zijn tol in de vorm van onbeheerst gedrag. Hij vertelde ook dat de drug iemands normale gedrag versterkt. Het gedrag is in potentie dus al aanwezig.

Normaal gesproken heeft iemand zichzelf min of meer onder controle, maar dat gaat niet op voor mensen die speed gebruiken. Zij gaan na een pilletje helemaal los. Die opmerking van de Trimbosman was een eyeopener want de karakterschets die haar biograaf ons van Wilhelmina voorschotelt, is die van een pittige dame. Ze is weliswaar doortastend en ze neemt zelden een blad voor de mond, maar in feite zouden we te maken hebben met een vrouw die serieus nadacht en wist wat ze zei, deed en besloot.

Daar lijkt nogal wat op af te dingen. Als de drug inderdaad haar ware karakter heeft getoond, zou ze meer viswijverige dan koninklijke trekken hebben gehad, gezien haar agressiviteit en de woest tirades die ze afstak. Daarnaast nam ze idiote besluiten, die ze vervolgens bij haar ministers door de strot trachtte te duwen.

Houdt dit alles nu in dat er in Nederland ooit een junk op de troon zat? ‘Eenvandaag’ gaat daar verder niet op in. We krijgen, behalve veel zalvende woorden over de ‘Moeder des Vaderlands’ die Nederland met haar opbeurende radiotoespraken en manhaftigheid door de oorlog sleurde, een verhaaltje voorgeschoteld dat drugs toen nog niet als drugs werden gezien, maar eerder als een medicijn. OK. Maar was ze dan ziek? Die vraag werd helaas niet gesteld en dus ook niet beantwoord.

We komen alleen aan de weet dat de drug helpt tegen vermoeidheid. Maar waarom was ze dan zo moe? Van haar eigen geraas en getier?
Wederom laat ‘Eenvandaag’ ons hier in martelende onzekerheid. OK. Maar dat drugs destijds niet als drugs werden gezien? Hitler gebruikte het ook, merkt de voice over op, en soldaten ‘misbruikten’ het om beter te kunnen vechten.

Dat gebruik door Hitler is een vreemd excuus en bij dat ‘misbruik’ door soldaten kun je vraagtekens zetten. Vechten op de slagvelden van Europa tijdens de Tweede Wereldoorlog was qua inspanning tenslotte iets totaal anders dan in Londen thee drinken met uitgeweken Nederlanders (‘Engelandvaarders’), of het stijf schelden van ministers. Hoezo niet als drug gezien? Waarom hebben we dan al sinds 1919 een opiumwet?

Bovendien: het Huis van Oranje is al heel lang bekend met opium. Ze zijn er zelfs rijk door geworden. Koning Willem I heeft miljoenen verdiend aan de opiumhandel, zoals de historicus-socioloog Hans Derks in Verslaafd aan opium (2015) glashelder uit de doeken doet.

Concusie: de hagiografieën over koningin Wilhelmina (maar ook andere Oranjes) moeten hoognodig op de schop en vervangen worden door biografieën die het échte verhaal vertellen. Want hadden we met Wilhelmina nou een junk op de troon of niet?

Cees Fasseur, de man die – zoals hij zelf in de Volkskrant beweerde – zijn critici het liefst in elkaar zou slaan als hij wat groter was uitgevallen en karatekampioen zou zijn (vandaar zijn bijnaam Karate Cees), heeft een zeldzame vorm van majesteitsschennis gepleegd in het eerste deel van zijn biografie over koningin Wilhelmina. Fasseurs belediging van H.M. komt weliswaar voort uit zijn onversneden liefde voor het Huis van Oranje in het algemeen, en voor H.K.H Wilhelmina in het bijzonder, maar ze is daarom niet minder schokkend. Fasseurs belediging drong pas in al zijn gruwelijkheid tot mij door toen ik werkte aan mijn boek ‘Weg met de koning!’ over twee eeuwen majesteitsschennis.

Koningin Wilhelmina en haar echtgenoot prins Hendrik waren dolgelukkig met hun dochtertje, kroonprinses Juliana (1909). Tussen de beide echtelieden onderling boterde het echter niet zo. Prins Hendrik had weinig te doen en zijn vrouw behoorde niet tot het type vrouw dat je doorgaans als warm, meelevend en invoelend beschrijft. Hendriks huwelijksmoraal was door deze situatie – en door nog wat andere omstandigheden – niet wat je noemt honderd procent. Maar ach, dat is niet ongebruikelijk in huwelijken die om politieke redenen worden gesloten. Hendriks voornaamste taak, het verwekken van een troonopvolger, had hij in ieder geval naar behoren volbracht.

De Amerikaanse oud-president Theodore Roosevelt zijn die onderlinge spanningen tussen beide echtelieden niet ontgaan. Na zijn aftreden in 1909 maakte hij een wereldreis, waarbij hij ook Nederland aandeed. Ten slotte lagen de roots van zijn familie in Zeeland. In april 1910 bracht Roosevelt een bezoek aan het Nederlandse koningspaar. Voor de oud-president was de visite een enorme desillusie.

Roosevelt was geen man die opkeek tegen een koningin, en dwepen met iemand als er niets te dwepen viel, was al helemaal niet zijn stijl. De oud-president had zich Wilhelmina voorgesteld als een ‘heel aardige en aantrekkelijke kleine vrouw’, maar de werkelijkheid was een extreme teleurstelling. Roosevelt vond zijn gastvrouw niet alleen ‘excessief onaantrekkelijk en alledaags’, maar ook ‘zelfingenomen en slecht gehumeurd’.

Wilhelmina was in Roosevelts ogen een ‘kleinburgerlijk vrouwtje’ dat buitengewoon onder de indruk was van zichzelf, van haar waardigheid en van haar positie. En dan de pretentieuze houding van het staatshoofd. Daarmee maakte ze zichzelf gewoon belachelijk. Maar zoals ze haar man bejegende, ging volgens Roosvelt echt alle perken te buiten. De arme Hendrik leidde een vreselijk leven omdat Wilhelmina haar ‘vette, zware, slome’ echtgenoot met ijzeren vuist regeerde.

Kunnen we Roosevelt hier majesteitsschennis in de schoenen schuiven? In de ogen van zijn tijdgenoten zeker. Zoiets kon je niet ongestraft over de koningin zeggen, ook al gedroeg ze zich lomp en eigengereid. Maar natuurlijk zou niemand het in zijn hoofd halen om de oud-president van de Verenigde Staten aan te klagen wegens belediging van het Nederlandse staatshoofd. Bovendien had Roosevelt zijn bevindingen neergelegd in een brief die Wilhelmina toch nooit onder ogen zou komen. We hebben aan Cees Fasseur te danken dat de beschouwing van Roosevelt in de openbaarheid is gekomen: zie Wilhelmina. De jonge koningin, (1998), pp. 320-323).

In zijn ijver om zijn idool – want dat is Wilhelmina voor hem – in bescherming te nemen, gaat Fasseur geen zee te hoog.
Allereerst dicht de hofbiograaf Roosevelt een vorm van rancune toe: hij zou niet zijn onthaald zoals hij had verwacht. Hoe Fasseur aan die kennis komt, blijft in nevelen gehuld. Een bron geeft hij niet.

Vervolgens probeert hij de houding van Wilhelmina te duiden. Hij schildert haar als een zelfverzekerde koningin die meer geïnteresseerd was in de aanstaande verjaardag van haar dochter dan in Roosevelt of Amerika. ‘Nederland was haar horizon’ is de verklaring die Fasseur geeft voor haar gedrag. Bovendien: ‘in de internationale politiek stelde ze alleen belang voor zover daarbij Nederlandse belangen betrokken waren. De Verenigde Staten lagen wel heel ver weg.’
Daar kwam nog bij, zo benadrukt Fasseur, dat Roosevelts streven de wereldvrede te bevorderen haar totaal onverschillig liet want ‘daar geloofde zij niet in’.

In zijn ijver Wilhelmina de hand boven het hoofd te houden en haar gedrag goed te praten, schildert Fasseur de koningin af als een beperkte, bekrompen, benepen en wereldvreemde vrouw. Haar horizon reikte niet verder dan de Noordzeekust en de verjaardag van haar dochtertje was de topprioriteit:  die ging boven alle staatszaken.
Er zijn mensen voor minder naar de gevangenis gestuurd dan de uitspraken waarmee Fasseur het aanzien van de majeteit bezoedeld.

De socialist Fredinand Domela Nieuwenhuis kreeg in 1886 een jaar gevangenisstraf omdat hij (overigens terecht) had gezegd dat koning Willem III ‘niet veel van zijn baantje had gemaakt’. In de ogen van de rechter was dat  ‘boosaardig en openbaar smaden, honen en lasteren van de persoon des konings’.

Vergelijk Domela’s uitspraak nu eens met wat Fasseur over Wilhelmina heeft gezegd.

Dinsdag 9 februari behandelde het actualiteitenprogramma Brandpunt met verve mijn boek over twee eeuwen majesteitsschennis.
Natuurlijk komt in 13 minuten zendtijd lang niet alles aan de orde, maar de kern van het boek – namelijk dat de wet op de majesteitsschennis buitengewoon willekeurig werd (en wordt) toegepast – kwam glashelder uit de verf. Bekende Nederlanders kunnen zich vrijwel alles veroorloven, maar Onbekende Nederlanders worden nog steeds getracteerd op forse boetes. De maximale geldboete is 20.250 euro, maar je kunt ook voor maximaal vijf jaar achter de tralies gaan. RTL Boulevard belichtte de kwestie vanuit een ander perspectief.
Frits Boer, sinds kort gepensioneerd als kinderpsychiater, maakte in zijn studententijd een grapje met een foto van een pin up die veel op prinses Beatrix leek.

 ‘Me vel is me vel’ op de plaat was een verwijzing naar Befehl ist Befehl, wat op zijn beurt weer sloeg op Claus van Amsberg, die tijdens de oorlog in de Duitse Wehrmacht had gediend. Boer kreeg twee weken gevangenisstraf en in hoger beroep zelfs drie. Het was iets totaal onschuldigs, maar hij kreeg er wel een strafblad voor. Dat dreigde zelfs nog even zijn carrière in gevaar te brengen.

Gerard Cox zong in 1966 ‘Arme ouwe, blijf maar zitten op je troon’. Een liedje over een beetje zielige Provo met een sterke moederbinding. De Provo in Cox zou koningin Juliana het liefst zo snel mogelijk willen zien vertrekken, maar ach, ze is zo aandoenlijk en ze lijkt zo op zijn eigen moeder. Toen op Prinsjesdag 1966  een aantal van zijn collega-provo’s lekker gingen rellen in Den Haag, bleef de ik-figuur thuis:

‘Niet dat ik pro-Oranje ben, ik haat de monarchie
Ik kan wel kotsen als ik Trix of Claus of Bernhard zie.’

Dan komt koningin Juliana aan de beurt die Cox dus zo aan zijn moeder doet denken:

‘En Juliaan is ook niet veel, dat geef ik dadelijk toe
Ze is volstrekt verwerpelijk, maar ze lijkt zo op me moe’

Dan zingt Cox begaan:

‘Arme ouwe, blijf maar zitten op je troon
Ach, wat zouden wij jou daar nou af gaan douwen
Blijf maar zitten, net als vroeger doodgewoon
arme arme arme ouwe.’

Cox zong deze tranentrekker tijdens een try-out in Tiel. Een deel van het publiek verliet woedend de zaal en een diender wachtte hem in de kleedkamer op. Hij kwam er als Bekende Nederlander met een waarschuwing vanaf, maar Frits Boer kreeg drie weken cel voor een gefotoshopte Beatrix look-a-like.

Het boek staat vol met volstrekt willekeurige ingrepen van het Openbaar Ministerie. Zo kreeg de befaamde socialist Domela Nieuwenhuis een jaar gevangenistraf omdat hij had gezegd dat Willem III – ook bekend onder zijn veelzeggende bijnaam ‘Koning Gorilla’ – ‘niet veel van zijn baantje had gemaakt’.
Het was de enige manier om hem aan te pakken, want formeel bestond er vrijheid van meningsuiting. De wet op de majesteitsschennis bood de autoriteiten gelegenheid om socialisten en ander gespuis  op te pakken.
Hun kritiek op de mensonterende sociale omstandigheden, de honger en de werkeloosheid was volkomen terecht. Maar de koning had een fors inbreng in het landsbestuur en als je daar kritiek op had, was dat  ‘hoon’ of ‘laster’ van Zijne Majesteit.

Bij het overlijden van Willem III zag Domela Nieuwenhuis zijn kans schoon. Inmiddels was hij een Bekende Nederlander. In zijn blad Recht voor allen schreef hij een artikel die alleen uit een kop bestond: ‘Het leven van koning Willem III den Groote, in al deszelfs hooge betekenis voor het Volk geschetst’. De kolommen eronder bleven blanco.
Treffender kon het leven van ‘iemand die zo weinig van zijn baantje’ had gemaakt niet worden geschetst, en vermoedelijk ook nauwelijks beledigender: het leven van ‘Willem den Groote’ als één grote leegte. Justitie liet hem ditmaal ongemoeid.

Tekenaar ‘Willem’, nog steeds actief als cartoonist voor het roemruchte Franse satirische blad Charlie Hebdo, tekende in september 1966 koningin Juliana als raamprostituee. De prent stond in God, Nederland en Oranje, het cartoonblad van de Provobeweging. Aanleiding was de verhoging van haar staatstoelage in een tijd van loonmatiging. Het prijskaartje dat voor Juliana’s peeskamertje hing, verwees naar haar jaarlijkse uitkering van 5,2 miljoen gulden. Holtrop werd vrijgesproken van majesteitsschennis, maar kreeg wel een boete van 250 gulden voor een cartoon in hetzelfde nummer van God, Nederland en Oranje; de rechter achtte die beledigend voor het openbaar gezag en de politie.
Een student die de ‘Provoklamatie’ van Holtrop in Leiden als pamflet had verspreid, kreeg zes weken celstraf. Peter Schat, zijn faam als componist was toen nog toekomstmuziek, kreeg tweehonderd gulden boete omdat de drukpers in de kelder van zijn huis stond.
Willekeuriger kan haast niet, al zijn de tijden sinds Johan van Oldenbarnevelt (1547-1619) wel veranderd: de beul onthoofde de bejaarde staatsman (72) omdat hij prins Maurits had beledigd: majesteitsschennis dus. Maurits heeft de rechtsgang gemanipuleerd; bij een reguliere gang van zaken had hij geen schijn van kans gehad zijn tegenstander te laten ombrengen.

Weg met de koning! vertelt ook de geschiedenis van het huis van Oranje, hoewel de bloedlijn met stamvader Willem de Zwijger al sinds enkele eeuwen flinter- en flinterdun is. Op de keeper beschouwt zijn de prestaties van het Huis door de eeuwen heen lang niet altijd groots en meeslepend geweest. Integendeel. Wat nooit afnam was de liefde voor het Oranjehuis onder bepaalde delen van de bevolking, al dan niet gemanipuleerd. En dat veel slechtziende historici (verblind door een oranjewaas) het Huis eeuwenlang de hemel hebben ingeprezen, heeft ook zijn invloed gehad.

Als de wet op de majesteitsschennis één ding heeft bewezen, is dat hij afgeschaft moet worden. Omstreeks april zal D66 daartoe een voorstel indienen.

Openbaarheidsdag

Dinsdag 5 januari was het weer ‘Openbaarheidsdag’ op het Nationaal Archief in Den Haag. Er worden dan overheidsarchieven vrijgegeven. Normaal gaan die na 20 jaar open maar veel stukken blijven om redenen van privacy, landsbelang of nationale veiligheid 50 of zelfs 75 jaar geheim. Zoals een bedankbriefje van koningin Wilhelmina aan ene heer Sanders voor de heerlijke speculaas die hij haar toegestuurd. Dat epistel bleef maar liefst 75 jaar aan de openbaarheid onttrokken. Privacy? Landsbelang? Nationale veiligheid? Geen van drieën lijkt mij.

In de pers was veel aandacht voor de stukken over het koningshuis die vrijkwamen. Volgens de NOS heerste er een opgewonden stemming op het archief maar bij mezelf, ik was erbij, merkte ik daar weinig van. Ik weet namelijk dat we op deze dag een beetje door de overheid worden belazerd. Ik spreek uit ervaring.

Een paar jaar geleden kwam volgens een persbericht van het Nationaal Archief het totale archief over het Lockheed-schandaal (een eufemisme voor het corrupte gedrag van prins Bernhard) vrij. Het Nationaal Archief wist zelf ook niet beter dan dat voortaan alles openbaar was. Maar ik had  de inventarislijst van het Lockheed-archief (dat op ministerie van Algemene Zaken werd bewaard) in handen gekregen. Volstrekt onbedoeld uiteraard. De leuke stukken zaten tot 2025 op slot en de nog sappiger stukken zelfs tot 2050: zoals inventarisnummer 12520 met verslagen van gesprekken met de prins. Is het een wonder dat ik mijn bedenkingen heb tegen het charmeoffensief van de overheid die aantoonbaar liegt over openbaarmaking van haar archieven?

Onder historici bestaat een gegrond vermoeden dat het Koninklijk Huisarchief (KHA) gebruikt wordt als een veilige kluis voor geheime documenten. Het KHA is een particulier archief dat geheel door het Rijk wordt gefinancierd. Particuliere stukken vallen niet onder de archiefwet en daarom hoeft er geen inzage worden gegeven. Vrijwel alle documenten uit de oorlog die op ‘Openbaarheidsdag’ vrij hadden moeten komen schitterden door afwezigheid. Ze liggen hoogstwaarschijnlijk op het KHA of zijn achtergehouden door het ministerie van Algemene Zaken. Ik bezit een waslijst met heikele onderwerpen waarover gisteren echter geen spoor te bekennen viel. Geheel volgens verwachting overigens. Op het ‘particuliere’ KHA liggen ze veilig.
Die waslijst van mij is ooit als onderdeel van een Kamervraag over het KHA aan Rutte voorgelegd maar de premier draaide er – zoals meestal – vakkundig om heen.

Het gerucht gaat dat Winston Churchill ooit zou hebben gezegd dat de Nederlandse regering in ballingschap een stelletje slapjanussen was. Koningin Wilhelmina was de enige in die regering ‘met ballen’. Dat mag zo zijn maar die ballen hebben haar beoordelingsvermogen kennelijk danig in de weg gezeten, zoals ik op ‘Openbaarheidsdag’ heb moeten constateren.
In mei 1942 weigerde ze nog steeds de Sovjet-Unie, op dat moment een van de belangrijkste bondgenoten tegen Hitler, te erkennen. De Sovjets waren sinds juni 1941 met Hitler in oorlog en dat heeft Duitsland uiteindelijk de nederlaag gekost. De Sovjetlegers hielden maar liefst 80 procent van de Duitse troepen bezig. Wilhelmina had daar geen boodschap aan, al zou ze later bijdraaien. Wat de koningin deed was niet bepaald geniaal. Ze had gewoon een hekel aan communisten. Stalin was een vuige atheïst waarvoor in de religieuze beleving van Hare Majesteit geen plaats was. Zelfs geen strategische. Was ze bekrompen of principieel? Hoe dan ook; in beide gevallen zaten die ballen haar politieke beoordelingsvermogen danig in de weg.

Maar het kon nog erger, bewees ‘Openbaarheidsdag’. Nederland was een van de ondertekenaars van het Atlantisch Handvest (Atlantic Charter) van augustus 1941. President Roosevelt was de drijfveer achter deze intentieverklaring en hij is erin geslaagd alle geallieerde landen het Handvest te laten ondertekenen. Churchill, die samen met Roosevelt – maar zeer tegen de zin van de Britse oorlogsleider in – zijn handtekening onder het stuk plaatste, had geen andere keus. Hij besefte namelijk wat het Handvest op termijn inhield: zelfbeschikkingsrecht van de volkeren. Dus niets minder dan de ondergang van het Britse koloniale wereldrijk. Koloniën waren de Verenigde Staten om een aantal redenen een doorn in het oog waren. Handelspolitiek speelde een grote rol maar er waren ook politieke factoren.

Washington wilde na de oorlog behalve een economische ook een politieke hoofdrol in de wereld. Tot aan het uitbreken van de oorlog had die weinig voorgesteld. De wereldhegemonie was nog steeds vast in Britse handen. De oorlog tegen Hitler had Groot-Brittannië financieel uitgehold en gedurende vrijwel de hele oorlog was Churchill afhankelijk van Amerikaanse materiële en geldelijke steun. Hij kon daarom weinig anders doen dan Roosevelt zijn zin geven. Nederland heeft dat Handvest, zoals gezegd, ook ondertekend maar in tegenstelling tot Churchill heeft Wilhelmina nooit begrepen dat het document het einde van het Nederlandse koloniale rijk inluidde.
In januari 1942 tekende Nederland de Declaration by the United Nations. Daarin stond hetzelfde verhaal maar de Declaration was anders dan het Atlantisch Handvest geen intentieverklaring maar een juridisch bindend internationaal verdrag. Weer zaten de ballen de koningin in de weg.

Landen met grote koloniën, zoals België, Groot-Brittannië, Frankrijk en natuurlijk ook Nederland gingen dus al in 1941 en 1942 in principe akkoord met het afschaffen van hun ‘overzeese gebiedsdelen’. De eerste stap op de weg naar de dekolonisatie was gezet. Met de oprichting van de Verenigde Naties in het najaar van 1945 is dat punt nog eens herbevestigd. In totaal dus drie keer.

Zowel het Atlantic Charter als de Declaration zijn van buitengewoon grote betekenis geweest voor ons afscheid van de koloniën. Maar de impact is nooit tot de koningin doorgedrongen. Volgens Wilhelminabiograaf Cees Fasseur is ze altijd blijven vasthouden aan haar toespraak van 7 december 1942 waarin ze Indonesië ‘interne zelfstandigheid’ beloofde, ‘maar met behoud van de koninkrijksband’. Dat zal best, maar dat spoorde van geen kant met wat Nederland zichzelf in zowel het Handvest als de Declaration juridisch bindend had opgelegd. Behalve politieke blindheid veroorzaakten haar ballen blijkbaar ook een ernstige vorm van leesblindheid. Voor dat inzicht is ‘Openbaarheidsdag’ onmisbaar geweest.

Zouden die stukken niet per ongeluk zijn vrijgegeven?

Zie voor een uitgebreide behandeling van het Atlantic Charter mijn boek Kartels. De Amerikaanse strijd om de wereldhegemonie, pp.169-181 en pp. 295-296.

Sytze van der Zee zorgde met zijn biografie over François van `t Sant voor enige reuring. ‘Soldaat van Oranje’ Erik Hazelhoff Roelfzema was van plan geweest een staatsgreep te plegen. Bij de presentatie van het boek sprak hofleverancier Cees Fasseur (‘Karate Cees‘) de aanwezigen toe. Met humor uiteraard. Maar zijn speech was gelardeerd met dubbele bodems, steken onder water en verwijten aan zijn critici. Waarin een kleine man groot kan zijn.

De couppoging die Van der Zee in Harer Majesteits loyaalste onderdaan onthult, had plaats moeten vinden op 24 april 1947. Aanleiding was het Akkoord van Linggadjati waarin de onafhankelijkheid  van Indonesië werd geregeld. Het Akkoord viel slecht in rechtse kringen die van onafhankelijkheid niets wilden weten. Een aantal politici en oud-verzetsleden vatte daarom het plan op de regering omver te werpen. Pieter Sjoerds Gerbrandy, voormalig premier van de Nederlandse regering in ballingschap in Londen, zat ook in het complot.

Fasseur publiceerde vorige jaar een biografie over Gerbrandy. De staatsgreep kwam bij Fasseur niet aan de orde, dus dat was pijnlijk. Maar Fasseur redde er zich moeiteloos uit. Als ik hem goed heb begrepen, is alles wat er sindsdien over Gerbrandy (en uiteraard het koningshuis) is geschreven niet meer dan een voetnoot bij wat hij zelf heeft gepubliceerd. En dat zal altijd zo blijven. Het zijn niet meer dan aanvullinkjes waarvan je je ook nog kunt afvragen of ze wel iets toevoegen. Eigenlijk niet, begreep ik, maar aan de andere kant konden ze ook geen kwaad.

Een kleinzoon van Van ’t Sant, die het ooit had gewaagd Fasseur inzage te weigeren in de weinig overgebleven papieren van zijn grootvader  – hij was op de presentatie aanwezig – kreeg voor zijn streek de rekening gepresenteerd, al zullen de meeste aanwezigen Fasseurs steek onder water niet hebben begrepen.
Wat stak was dat Van der Zee die papieren wel had mogen inzien.

Hazelhoff Roelfzema is een van de meest overschatte mensen uit het verzet. Een rechtse houwdegen die het immens met zichzelf had getroffen. De ‘Soldaat van Oranje’ probeerde in 1942 met steun van koningin Wilhelmina contacten te leggen met het rechtse verzet in Nederland. Aan het linkse verzet, dat over het algemeen aanmerkelijk actiever was dan zijn rechtse tegenhanger, had Wilhelmina geen boodschap en Hazelhoff al evenmin.

Wilhelmina wilde het verzet centraliseren. Van ‘Sant, Hazelhoff en prins Bernhard vonden dat een geweldig plan. De Duitsers zullen het daar hartgrondig mee eens zijn geweest want een gecentraliseerde ondergrondse is immers een stuk gemakkelijker te arresteren en te executeren dan allerlei versnipperde kleine groeperingen.
Het gedoe van Hazelhoff (Contact Holland) stond dus primair in het teken van de terugkeer van Wilhelmina. Ze had plannen om Nederland na de oorlog als een verlicht despoot te gaan regeren. De macht van de volksvertegenwoordiging wilde ze tot een minimum beperken. De contactpogingen uit 1942 van Hazelhoff zijn door geklungel op niets uitgedraaid.

Na de oorlog vertoefde Hazelhoff regelmatig in het toenmalige Nederlands Indië. Hij geloofde heilig in het toenmalige gezegde: ‘Indië verloren, rampspoed geboren’. Prins Bernhard trouwens ook. Samen met prominenten uit het Nederlandse bedrijfsleven heeft hij zich krachtig tegen de onafhankelijkheid verzet. De prins had zelfs al een hoofdkwartier in Batavia voor zich laten inrichten maar Wilhelmina – met wie hij het na de oorlog slecht kon vinden – verbood hem te gaan.

De biografie over prins Bernhard van Alden Hatch (die alles braaf noteerde wat Bernhard hem dicteerde) vermeldt ook een staatsgreeppoging. Niet duidelijk is of het dezelfde is als die Van der Zee noemt.Een datum ontbreekt en namen worden niet genoemd, maar helder is wel dat het gaat over leden van het voormalige rechtse verzet, de zogenaamde Ordedienst (OD).
De OD wilde pas in actie komen na de bevrijding van Nederland. Doel was om de terugkeer van koningin Wilhelmina zo soepel mogelijk te laten verlopen.
Van actief verzet tijdens de oorlog kan de OD niet worden verdacht. Hatch beschrijft de coupplegers als lieden waarmee prins Bernhard niets te maken wilde hebben. Naar eigen zeggen had de prins het verzoek van rechtse groeperingen om de macht in Nederland over te nemen consequent afgehouden.

Hatch schrijft dat de heren die Bernhard een bezoek brachten het spuugzat waren. De manier waarop de politiek zich ontwikkelde beviel hun allerminst. Ze wilden een nieuw, sterk bewind dat het land weer op de been kon brengen. Een wens die overeen kwam met Wilhelmina’s licht despotische manier van denken over het landsbestuur. ‘Vernieuwing’ noemde ze dat.

Bernhards bezoekers vond de zittende regering dus maar een stel slapjanussen. Dat was niet waarvoor ze beweerden te hebben gevochten. Alleen Bernhard kon in die situatie verandering brengen. Hij was immers de populairste man van Nederland. Er stond 200.000 man tot zijn beschikking die bereid waren te doen wat hij beval. Ze waren afkomstig uit de voormalige Binnenlandse Strijdkrachten (BS) waarover Bernhard het bevel had gevoerd. Het grootste deel van de BS bestond uit avonturiers en gelukzoekers. Echte verzetsmensen zaten er nauwelijks tussen.
De delegatie wilde de koningin voorstellen om haar, samen met Bernhard, de macht te geven om ‘ons land langs nieuwe wegen op te bouwen tot een land waarin onze idealen worden verwezenlijkt.’ Ze wilden de koningin echter niet benaderen zonder Bernhards toestemming.

Bernhard had toen – weer naar eigen zeggen – met ‘enkele snelle en scherpe woorden’ dat idee voorgoed de kop ingedrukt. Nederland was geen Balkanland, evenmin als de Oranjes despoten waren. Van een dictatuur wilde hij niets weten. Basta.

De prins besloot zijn korte donderspeech met de woorden ‘En nu: Leve de Koningin! Leve ons vaderland!’ Hoewel teleurgesteld toonden de mannen zich voor rede vatbaar: ‘Ze juichten hem toe en vertrokken volkomen ontnuchterd.’
Of Hazelhoff een van hen was, is niet bekend.