Berichten

In het boek van Flip Maarschalkerweerd, De achterblijvers, staat in een noot dat de lidmaatschapskaart van prins Bernhard altijd in zijn archief heeft gelegen. Bernhard ontkende tot zijn dood lid te zijn geweest van de Duitse nazipartij.
Een flagrante leugen, zoals nu opnieuw blijkt. Al in 1996 publiceerden Coen Hilbrink en ik in de Affaire-Sanders de feiten over Bernhards naziverleden. De minister-president Wim Kok greep op verzoek van Bernhard in en het bestuur van het RIOD (nu NIOD), waar ik toen werkte, ging direct door de knieën.
Het verhaal lekte uit naar de pers en ook in de media heeft het bestuur mijn collega en ondergetekende voor onbekwaam uitgemaakt en in feite belasterd. Er moest meer onderzoek komen. De vertraging van publicatie van de Affaire- Sanders liep op tot bijna een jaar. De aanpassingen die we uiteindelijk deden waren miniem: 24 puntjes van ondergeschikt belang (zie onderaan). Uiteindelijk zag de gepubliceerde tekst er als volgt uit:

Cover ups leken haast een doel op zichzelf, zo bleek in 1948 ook toen plotseling documenten opdoken in verband met het lidmaatschap van prins Bernhard van de Duitse nazipartij. In de zomer van 1948 ontstond ambtelijke beroering toen het Nederlands Beheersinstutuut (NBI), na de oorlog onder andere belast met het beheer van in beslag genomen Duits vermogen, uit de Verenigde Staten een lijst ontving met namen van leden van de NSDAP die in Nederland woonachtig waren geweest. Tot hun schrik ontdekten ambtenaren van het NBI daarop ook de naam van prins Bernhard. In een poging de schade zoveel mogelijk te beperken, stuurde het ministerie van Buitenlandse Zaken haar medewerker, de heer C. Adriaanse, naar de Amerikaanse ambassade in Den Haag. Namens de Nederlandse regering verzocht hij met klem om de naam van de prins van de lijst te schrappen.

Prins Bernhard was, zo luidde Adriaanses verklaring, destijds uitsluitend lid geworden om zijn vliegbrevet te kunnen halen. Het partijlidmaatschap zou daarvoor een vereiste zijn geweest. Maar een garantie voor een succesvol examen was het Mitglied­schaft kennelijk niet, want het zou nog tot begin 1941 duren voordat Bernhard zijn wens, het vliegbrevet, in vervulling zag gaan. De ironie van de geschiedenis wil, dat zijn droom pas bewaarheid werd in Engeland, waar hij toen als balling ver­bleef. De Amerikaanse ambassade bracht het verzoek van de Nederlandse regering over aan het State Department in Washington. Het antwoord uit de Amerikaanse hoofdstad was weinig bemoedigend. De prins kwam ook voor op de wereldlijst van NSDAP-leden (de Consolidated World List) en het was ondoenlijk om alle reeds verspreide lijsten aan te passen door zijn naam te schrappen en ze opnieuw uit te geven. Maar als de lijst ooit zou worden vervangen, kon het verzoek om prins Bernhards naam te schrappen welwillend in overweging worden genomen.

Het dossier van het State Department over het lidmaatschap van de prins bevat zowel kort na de oorlog gemaakte kopieën van stukken uit het archief van de ledenadministratie van de nazipartij als naoorlogse correspondentie over de vraag of prins Bernhard van de genoemde lijst kon worden verwijderd. De correspondentie van de NSDAP uit de jaren dertig bevat stukken over achterstallige contributie, opzegging van het lidmaatschap en een niet ingeleverde lidmaatschapskaart. In het desbetreffende archief, inmiddels onder­deel van het Duitse Bundesarchiv, is ook een ledenlijst van de NSDAP aanwezig, waarop prins Bernhard te midden van enkele familieleden staat vermeld als lid van de partij (Mitglieds-Nr. 2 583 009). Op dezelfde vindplaats is een cartotheek aanwezig, met daarin twee kaartjes inzake de prins, met gegevens over contributiebetaling van oktober 1934 tot juni 1935. Ook bevat het dossier een afschrift van een brief, gedateerd 9 september 1936 (een dag na de officiële verloving van prinses Juliana en prins Bernhard), luidend:

Dit is een getypte kopie. Daarom ontbreekt de handtekening.

“Ich erkläre hiermit meinen Austritt aus der NSDAP und bevollmächtige Herrn Heinrich Langenheim Pg[Parteigenosse], sämtliche damit verbunden Formalitäten und schwebende alte Angelegenheiten für mich zu erledigen.”

De handtekening van prins Bernhard ontbreekt op dit stuk; ook door het ontbreken van een aanmelding in het overigens incomplete archief kan niet definitief worden bewezen dat prins Bernhard zich persoonlijk heeft aangemeld of afgemeld. Inmiddels mag het feitelijke lidmaatschap als zodanig als vaststaand worden beschouwd.

Ruim een jaar later, op 18 september 1937, was zijn ontslag uit de partij definitief geregeld. Weliswaar vermeldt een document dat hij op 8 januari 1937 – dus een dag na zijn huwelijk met prinses Juliana – definitief was ausgetreten, maar deze Austretung was een administratieve maatregel van het partijapparaat. Voor een officiële bedankprocedure was een bedankbrief, inclusief de ingeleverde partijkaart, nodig. Volgens de uitgebreide correspondentie die zich over de lidmaatschapskwestie ontspon had de officiële verwijde­ring van de prins uit de partij nogal wat voeten in aarde. Zijn vriend en huisgenoot Heinrich Langenheim had zich niet werkelijk gehaast om de zaak af te wikkelen. Bovendien waren alle pogingen van de partij om de lidmaatschapskaart van de prins terug te krijgen op niets uitgelopen. Het langdurige gehannes rondom dit lidmaatschap had een aantal oorzaken.

In de eerste plaats was er sprake van een bijzonder geval met mogelijke politieke implicaties omdat prins Bernhard in het huwelijk zou treden met de toekomstige Neder­landse vorstin. Er bestonden wel vermoedens dat de aanstaande bruidegom partijlid was, maar aanvankelijk kon niemand een Bernhard zur Lippe plaatsen. Toen dit min of meer was opgehelderd, rees de vraag of de gegevens wel op de juiste zur Lippe betrekking hadden, want meer leden van deze familie waren lid van de NSDAP, waaronder één met een sterk gelijkende naam, Leopold Bernhard. De mogelijkheid dat hier een naam was omgedraaid, of zelfs dat er sprake was van een broer, kon niet worden uitgesloten. Uit de gevonden correspondentie blijkt, dat men aanvankelijk bij de ledenadministratie inderdaad de fout van broersverwisseling heeft gemaakt. Daarom waren we op onze hoede toen we deze Leopold Bernhard zur Lippe als NSDAP-lid tegenkwamen. Maar zowel de datum van toetreding (1 februari 1932) als het registratienummer (891 529) sloten iedere vorm van verwarring uit. Prins Bernhard bleek een volle neef van deze Leopold Bernhard.

Toen de juiste Bernhard zur Lippe na enig speurwerk door de ledenadministratie was gevonden, kon men daar weinig anders doen dan constateren dat de prins inmiddels vanwege zijn huwelijk het Nederlandse staatsburgerschap had verworven. De partijbe­stuurders wisten nu evenwel wat hen te doen stond. In een Schnellbrief (19 november 1936) aan de Gauleitung Gross-Berlin der NSDAP schreven ze:

“Nachdem nun nicht anzunehmen ist, dass der künftige holländische Prinzgemahl seinen Wohnsitz im Deutschen Reiche beibehält und nachdem, wie dieser Tage aus der Presse zu ersehen war, sich derselbe bereits vom Führer in Berlin verabschiedet hat – also nach Holland übersiedelt – besteht die Notwendigkeit, dass dieser Parteigenosse nunmehr seinen Austritt aus der NSDAP vollzieht.”

Een dringende afhandeling van de zaak was volgens deze brief gewenst, maar alle pogingen om Bernhard zijn partijkaart te laten inleveren, liepen op niets uit. Toen Bernhard omstreeks augustus 1937 in zijn geboorteland vertoefde, werd onmiddellijk Langenheim op hem afgestuurd met de opdracht de partijkaart van de prins in te nemen. Hij slaagde niet. Op 18 september van datzelfde jaar gaf de partij haar vruchteloze pogingen op en verklaarde ze de partijkaart ongeldig. Naar ’s prinsen achterstallige partijcontributie van RM 44.10 (hij had van 1 augustus tot 31 december 1935 niet of te weinig betaald) kon de partij eveneens fluiten, zoals de Gauschatzleiter van de afdeling Berlijn in een brief van 14 april 1937 spijtig constateerde. Langenheim, die ook opdracht had gekregen om het geld te incasseren, had evenmin succes geboekt.

Achteraf staat nog te bezien of er veel bijzonders aan de hand geweest is. Het lidmaat­schap van de nazipartij was in de jaren dertig niet ongewoon voor iemand met een achtergrond als prins Bernhard en enkele van zijn familieleden waren hem ook voorge­gaan. Leden van de Duitse adel traden al in het voorjaar van 1933 toe tot de SA en SS, in het bijzonder in elitaire Reiter-SS en Motor-SA formaties, zo ook de prins. Via deze genazificeerde ruiter- en autosportverenigingen vond een aantal leden vervolgens de weg naar de NSDAP. De NSDAP had zich in de jaren dertig op legale wijze van de politieke macht meester gemaakt en zij was ten tijde van het lidmaatschap van de prins geen verboden of criminele organisatie. Aan dat lidmaatschap was hoe dan ook ruim voordat de oorlog uitbrak een einde gekomen. Waar het in 1948 om draaide was dat de naam van de prins werd gerelateerd aan een organisatie die op dat moment wél in een uiterst kwade reuk stond.’[1]

  [1] Bronnen: National Archives, Washington, RG 59, General Record of the Department of State Decimal File 1945 – 1949, Box 6435, Folder 856.00B / 12-1047, diverse brieven en afschriften van correspondentie over het lidmaatschap van prins Bernhard; idem, WNRC, The Hague Embassy Confidential Files 1948, Box 13, Folder 711.3, Herman B. Baruch aan Secretary of State, 23 juni 1948, ‘Inclusion of Prince Bernhard in List of NSDAP Members Residing in the Netherlands en idem, brief Department of State aan de Amerikaanse missie, den Haag, 10 augustus 1948.

De gevonden brief van prins Bernhard is een afschrift (dus géén kopie) en zijn handtekening ontbreekt derhalve. In het Bundesarchiv, Zweigstelle Zehlendorff te Berlijn is behalve een kopie van deze machtiging, een leden­lijst aanwezig waarop de naam van prins Bern­hard, te midden van een aantal familie­leden, staat vermeld als partijlid (2583009). In datzelfde archief zijn ook gegevens over zijn contributiebetaling te vinden van oktober 1934 tot juni 1935. Er kan niet met 100 procent zekerheid worden bewe­zen dat hij zichzelf heeft aan- en afgemeld maar het feitelij­ke lidmaat­schap als zodanig moet als vaststaand worden be­schouwd.

Voor het lidmaatschap van SS- en SA-organisaties: Hatch, Prins Bernhard, pp. 56-57 en De Jong, Koninkrijk, Deel 1, pp. 577-578. De Jong baseert zich deels op Hatch en deels op eigen interviews met de prins uit 1956.

Voor de toetreding van de adel tot de partij en haar nevenor­ganisaties: Von Aretin, Der bayerische Adel, pp.554-556 en H. Höhne, Der Orden unter dem Totenkopf, pp.127-135. Over vroege SA en SS: Wolfgang Petter ‘SA und SS als Instrumente national­sozialis­tischer Herrschaft’ in: Karl Dietrich Bracher/Manfred Fun­ke/Hans-Adolf Jacobsen (Hrsg.) Deutschland 1933-1945. Neue Studien zur nationalsozialistischen Herrschaft, pp. 76-94. L.1867, a,b,c,d, en L.1866, L. 1868

Het bestuur berichtte de pers dat het boek onwetenschappelijk was en dat nader onderzoek vereist was. Om die suggestie kracht bij te zetten werd publicatie telkens opnieuw vertraagd. Op onderstaande 24 punten is de tekst op last van het bestuur gecorrigeerd dan wel aangevuld:

‘p.93. `eenmansguerilla’ veranderen in `vete’

p.96. `tweede’ oorlogskabinet: moet zijn `derde’

p.100 toevoegen: `najaar 1945′ en `gekozen’ voor parlement

p.101 toevoegen: `politieke tegenstellingen en persoonlijke animositeit binnen het BNV’

p.102/103 Nederlandse Unie. Bank komt met tekstvoorstel

p.110 Vondelkerk = Koepelkerk

p.111 J. Somer = J.M. Somer

p.112 `voorman’ wordt `voorzitter’ (Vorrink),

p.122 `nooit’ veran­deren in `heel lang niet’

p.113 `Staatssecretaris’ wordt `Secretaris Generaal’

p.118 uitspraak Den Uyl over Bernhard (die zijn vrienden niet altijd even nauwkeurig koos) in noot verantwoorden. `Bister­feld’ = `Biesterfeld’

p.118 toevoegen: `volgens Kluiters’

p.118 toevoegen: `Voor de historicus is het jammer dat het onderzoek van de PEC zich om constitutionele redenen niet kon uitstrekken tot leden van het Koninklijk Huis.’

p.126 brief van De Jong aan Tiemens apart vermelden in al be­staande noot (De Graaff, Spion in de Tuin).

p.132 Bernhard aanvullen met SS en SA-lidmaatschappen.

p.142 H.P. Linthorst Homan = J. Linthorst Homan

p.150 `later’ wordt `voormalig’

p.160. Re Vorrink toevoegen:`Wel vervulde Vorrink gedurende korte tijd de functie van regeringsgevolmachtigde in algemene dienst. In deze functie die betrekking had op de Bijzondere Rechtspleging kwam hij in conflict met minister Kolfschoten van Justitie en was hij genoodzaakt ontslag te nemen.’

In al bestaande voetnoot toevoegen: `Duynstee p…’

p.177 Kamervoorzitter, niet voorzitter KVP (Romme was voor­zitter KVP; p. 193)

p.203 `ordinair’ wordt `traditioneel’

p.210 toevoegen: `Beel als hoogste chef en politiek verant­woordelijke’

p.220 functies weergeven van de drie leden van de Commissie Wijnveldt.

p.231 (eventueel toevoegen) `zeer gerenommeerde advocaten’ (mrs Mout & de Pont)

p.235, noot 232 naam van notulist toevoegen (waarschijn­lijk Mr. van Nynatten)’

Reactie NIOD: Het NIOD heeft kennis genomen van het verschijnen van Het Instituut van Gerard Aalders. Het Instituut is een persoonlijk relaas, en gaat voor een belangrijk deel over conflicten tussen personen die in meerderheid al geruime tijd niet meer werkzaam zijn bij het NIOD. Om reden van privacy is het NIOD als werkgever niet gemachtigd om mededelingen te doen aangaande interne, persoonlijke aangelegenheden.

Wel hechten wij er aan vast te stellen dat Gerard Aalders, in de jaren waarin hij als onderzoeker in dienst van het NIOD was, al dan niet op eigen titel, alles heeft kunnen publiceren wat hij wenste te publiceren.

Reactie voormalig NIOD-directeur Hans Blom: „Het boek en de inhoud daarvan zijn mij bekend. Ik heb besloten daarop niet te reageren.”

Reactie voormalig NIOD-bestuurslid Jan Bank: „Ik laat zijn beweringen voor rekening van de heer Aalders en heb verder niet de behoefte om te reageren.”

Bovenstaande reacties stonden vandaag, 18 april, in NRC die mij had geïnterviewd over mijn nieuwe boek. In Het Instituut beschrijf ik hoe directie en bestuur van het NIOD zich menigmaal zonder noemenswaardig tegenstribbelen schikten naar de wensen van politiek Den Haag en Soestdijk. Ik baseer mijn boek voor een belangrijk deel op correspondentie en rapporten die werden geproduceerd naar aanleiding van onderzoeken die ik uitvoerde. Als ik onderzoek doe, krijg je de resultaten van mijn bevindingen. Met gedroomde of gewenste uitkomsten van opdrachtgevers houd ik uit principe geen rekening. Directie en bestuur gingen daar niet altijd in mee en gooiden zo de naam van het NIOD als onafhankelijk geschiedenisinstituut te grabbel.

Het boek is dus geen ‘persoonlijk relaas’ en het gaat evenmin over conflicten met mensen die ‘al geruime tijd niet meer werkzaam zijn bij het NIOD.’ Het gaat in essentie over het NIOD, dat als gerenommeerd wetenschappelijk instituut helemaal niet zo onafhankelijk was als zijn reputatie doet vermoeden. Het schikte zich al te slaafs naar de wensen van Den Haag en het koningshuis. Dát was de oorzaak van de conflicten waarin ik als onderzoeker verzeild raakte. Ik heb me altijd tegen externe inmenging verzet, hetgeen hevige spanningen opleverde met directie en bestuur. Dát is het onderwerp van mijn boek.

Loe de Jong liet zich niet overdonderen door politici en ministers en weerstond ook zware druk als het ging over het koningshuis. Dat hij een zwak had voor het koningshuis, met name voor koningin Wilhelmina, deed daar niets aan af. In mijn tijd op het NIOD (1993-2010) was die onafhankelijkheid vaak ver  te zoeken.  Soms vreesde ik zelfs voor mijn baan. Om dat nu af te doen als ‘conflicten tussen personen’ is meer dan ridicuul. Dat het NIOD zich in zijn reactie ook nog verschuilt achter redenen van privacy is te bizar voor woorden.

De reactie van Blom kan ik, in tegenstelling tot die van Bank, wel waarderen. Bank doet alles af als ‘beweringen’. Dat is een rare uitspraak voor een bestuurslid dat verondersteld wordt garant te staan voor onafhankelijke geschiedschrijving. Bank zat met de chef van de afdeling onderzoek, Peter Romijn, in de begeleidingscommissie van de affaire Sanders, het boek waarin het NSDAP-lidmaatschap van prins Bernhard wordt onthuld.

Bank schikte zich zonder morren naar de wensen van Den Haag en Soestdijk. Als de kwestie niet was uitgelekt naar Het Parool was het boek wellicht nooit verschenen. Bank heeft zijn overwegingen en tekstsuggesties die bedoeld waren om het gedrag van de prins – waar ook maar mogelijk – te vergoelijken, uitgebreid op papier gezet. Zijn opmerkingen, bedenkingen én pogingen tot vergoelijking liggen ten grondslag aan de passages in het boek die gaan over het nazilidmaatschap van Bernhard. Ik baseer me, kortom, op zijn eigen teksten. Dat Bank dat nu meent te kunnen afdoet als ‘beweringen’ vind ik verbijsterend.

Op internet en YouTube zijn interviews te zien n.a.v. het verschijnen van Het Instituut:
Café Weltschmerz/Argus:

Radio 1 Kunststof:  https://www.nporadio1.nl/kunststof/onderwerpen/498882-gerard-aalders-historicus-schrijver

De reactie van het NIOD

Gisteren, zaterdag 14 april, verschenen enkele artikelen in een aantal dagbladen over mijn nieuwe boek Het Instituut.
Het AD en Het Parool hadden daarin een reactie van het NIOD opgenomen.
Oud-directeur Hans Blom liet weten niet te willen reageren. Gelukkig verborg hij zich niet achter de vreselijke smoes die voorlichters tegenwoordig bij voorkeur bezigen: ‘zich niet in de situatie herkennen’. Dat kon in zijn geval ook moeilijk want de delen in mijn boek waarin hij figureert zijn deels samengesteld uit onze wederzijdse briefwisseling, die niet altijd even verheffend van aard was.

Het NIOD beriep zich in zijn reactie op ‘onafhankelijke wetenschappelijke begeleidingscommissies’ als waarborg voor zijn geschiedschrijving. Daar valt het een en ander op af te dingen.

Toen ik het nazi-lidmaatschap van prins Bernhard in de affaire Sanders wilde publiceren, kreeg ik te maken met zo’n ‘onafhankelijke begeleidingscommissie’. Soms duikt ie nog wel eens op in een van mijn  nachtmerries. Mijn commissie bestond uit de chef van de afdeling Onderzoek, Peter Romijn, en NIOD-bestuurslid prof. Jan Bank. De twee andere bestuursleden, prof. Eltjo Schrage en prof. Piet Steenkamp (‘Rooie Piet’ of beter nog ‘Oranje Piet’) bemoeiden zich ook intensief met de tekst van het boek. Geen van de heren kan ook maar in de verste verte aanspraak maken op termen als  ‘onafhankelijkheid’ of  ‘waarborg’ voor eerlijke en onbevangen geschiedschrijving. Hun gedienstigheid aan het koningshuis en minister-president Wim Kok, de ministerieel verantwoordelijke in deze kwestie, kwam neer op zo goed als honderd procent. Het was de slaafste commissie waarmee ik in mijn werk ooit te maken heb gehad.

De naam ‘Bernhard’ viel in de eerste vier maanden van het conflict nooit. Het boek, de affaire Sanders, (mede-auteur Coen Hilbrink) ging over de eerste naoorlogse veiligheidsdienst, maar bevatte ook een aantal toedek-operaties van de Nederlandse regering in de direct naoorlogse tijd. Een van die cover ups was Bernhards lidmaatschap van de Duitse nazi-partij die in de dagen aan het licht kwam.

Dat lidmaatschap was natuurlijk het grote probleem, maar daarover had de begeleidingscommissie het nooit. Nee, de toon van het boek deugde niet. Wazige kritiek waar je niets mee kunt. Even later was het boek plotseling ’te Frans’. Wat de loodzware begeleidingscommissie daar mee heeft bedoeld, is me tot op de dag van vandaag een raadsel. Er waren trouwens veel meer afleidingsmanoeuvres, maar over Bernhard ging het nooit.

Ondertussen waren er drukke contacten met Soestdijk en Den Haag. Toen dan na vier maanden de prins eindelijk ter sprake kwam, eiste de commissie een forse uitbreiding van de paragraaf die oorspronkelijk niet meer dan een halve pagina besloeg. Er moest uitgebreid worden vermeld dat Bernhard niet het enige lid van de Duitse adel was, die lid was geworden van de Hitler-partij. Ik vond dat overbodig, maar het was niet in strijd met de waarheid, dus ging ik er in mee.

De bedoeling was uiteraard om verzachtende omstandigheden voor de prins aan te voeren. ‘Kijk, onze prins was zeker niet de enige’. Daar kon ik, zoals gezegd, mee leven. Zijn lidmaatschap bleef immers recht overeind. Wel heb ik geweigerd om opmerkingen over zijn fameuze heldenmoed en zijn riskante bombardementsvluchten boven Duitsland (die hebben nooit plaatsgevonden) aan mijn tekst toe te voegen.
Op de ‘onafhankelijkheid’ en ‘waarborgen voor gedegen onderzoek’ op het NIOD  valt dus wel het een en ander af te dingen.

Toen directeur Blom lid werd van een regeringscommissie die de roof op de joden in de oorlog moest onderzoeken, kwam de onafhankelijkheid van het NIOD wederom op de tocht te staan. De commissie was bevolkt met prominenten uit de wereld van banken, beurs en bedrijfsleven. Hun doel was zeker niet primair gericht op zuivere geschiedschrijving. Op de achtergrond speelden grote financiële en politieke belangen. Maar de commissie kon zich mooi achter De Directeur (zoals ik Blom in Het Instituut bij voorkeur noem), verschuilen. De Directeur van het NIOD stond immers garant voor betrouwbare geschiedschrijving. Als afleidingsmanoeuvre was het een zeer geslaagde zet.

Het probleem was dat het NIOD ook onderzoek deed naar de roof. Ik was er al jaren mee bezig, had de naam opgebouwd van ‘roofgoeroe’ en had drie boeken over de kwestie op stapel staan.  Ik waarschuwde De Directeur voor de implicaties van zijn dubbelfunctie, namelijk directeur van het NIOD  én commissielid. Het liep inderdaad fors uit de hand. Toen puntje bij paaltje kwam koos De Directeur voor de Grote Jongens waarmee de commissie was bevolkt. De commissie ging vóór het NIOD waarmee de onafhankelijkheid van Het Instituut wederom de mist in ging.

Hoe het  tegenwoordig op het NIOD is gesteld weet ik niet. Ik heb uitsluitend mijn eigen tijd als onderzoeker beschreven. Een tijd overigens, waar ik met veel plezier op terugkijk.

Ter afsluiting een laatste opmerking uit de NIOD-reactie. Als onderzoeker in dienst van het NIOD had ik alles kunnen publiceren wat ik wenste. Dat klopt. Maar dat was soms eerder ondanks dan dankzij de NIOD-directie. Het staat allemaal uitgebreid in Het Instituut beschreven.

Interviews:

Café Weltschmerz/Argus:

Radio 1 Kunststof:  https://www.nporadio1.nl/kunststof/onderwerpen/498882-gerard-aalders-historicus-schrijver

 

NU overal te koop in de boekhandel en op
internet

P E R S B E R I C H T
Bij Uitgeverij Just Publishers verschijnt half april:
 
HET INSTITUUT
 
Het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie als speelbal van Den Haag en Koningshuis
 
Gerard Aalders
 
De prins wilde immers even lekker uitrazen; in tegenspraak had hij geen zin. Wie weet wat hij er nog allemaal zou uitflappen, dus ik luisterde aandachtig, intussen hevig betreurend dat ik geen opnameapparaat bij de hand had. Zijn redenering dat hij geen NSDAP-lid kon zijn geweest, kwam er min of meer op neer dat hij
maandenlang geen contributie had betaald. Mijn tegenwerping ik kon het even niet laten   dat hij dus maanden lang wél had betaald, hoorde hij niet of hij wenste die niet te horen.
        Het telefoongesprek tussen Prins Bernhard en Gerard Aalders uit Het Instituut
In dit onthullende boek geeft auteur en historicus Gerard Aalders een verbijsterende inkijk in de werkwijze van het NIOD. Het befaamde Nederlands Instituut voor Oorlogs-documentatie werkt ook in opdracht van de regering. Het Instituut heeft de naam onafhankelijk te zijn, maar is dit wel zo? In de zeventien jaar dat Aalders als onderzoeker aan het NIOD was verbonden, kreeg hij menigmaal een spreekverbod opgelegd. De resultaten van zijn onderzoekswerk waren niet altijd welkom. Niet alleen `Den Haag’ probeerde hem het zwijgen op te leggen, ook prins Bernhard heeft getracht – direct of via minister-president Wim Kok – de auteur monddood te maken.
In de zeventien jaar dat Aalders op Het Instituut werkte (1993-2010) is herhaaldelijk druk op hem uitgeoefend om zijn onderzoeksresultaten in lijn te brengen met de wensen van het landsbestuur. Geen middel, intimidatie, roddel noch achterklap liet ‘Den Haag’ onbenut om zijn zin door te drijven. Zo vertelt Aalders in het boek over de onfrisse rol van oud-minister Jos van Kemenade, de bemoeienissen van Wim Kok en zijn hoogste ambtenaren, de manipulaties van CDA-prominent Piet Steenkamp en de leugens van Mark Rutte in de kwestie Edwin de Roy van Zuydewijn.
De leiding van het NIOD toonde vaak weinig ruggengraat. Directie en bestuur lieten meer dan eens de oren hangen naar de Haagse eisen.
 
Zo verscheen zijn eerste boek, de affaire Sanders in 1996 veel later dan gepland. De onthulling van het NSDAP-lidmaatschap van prins Bernhard zorgde voor oponthoud, politieke onrust en zelfs intimidatie. Tussen premier Kok en de prins ontstond onenigheid omdat Bernhard Aalders voor de rechter wilde sleuren, hetgeen Kok hem verbood.
Zijn volgende project, de materiële beroving van joden tijdens de Tweede Wereldoorlog bracht opnieuw stress, intimidatie en druk vanuit Den Haag. Van Aalders werd verwacht dat hij de uitkomsten van zijn onderzoek zou aanpassen aan de wensen van de opdrachtgevers. Hij weigerde.
 
Het bleef niet bij spreekverboden. De Nederlandse ambassade in Washington intervenieerde om hem te beletten een toespraak te houden over de zaak Goudstikker, de grootste kunstroof uit de Nederlandse geschiedenis. Al eerder had Staatssecretaris Aad Nuis de NIOD-directie onder druk gezet om Aalders de mond te snoeren in deze kwestie.
 
Aalders heeft zich altijd beroepen op zijn academische vrijheid van spreken, die iedere NIOD-medewerker geniet. Aangezien hij de regels respecteerde, kon geen directie zijn ontslag doordrukken.
 
Aalders heeft lang geaarzeld of hij dit boek zou schrijven. Uiteindelijk concludeerde hij dat het beleid van onafhankelijke directies, die zich keer op keer toch lieten overrompelen door ‘Den Haag’ en het koningshuis, niet onbesproken mocht blijven. Geschiedschrijving behoort onafhankelijk te zijn; geen speelbal van belangen.
 
Gerard Aalders is historicus en schrijver. Gedurende zeventien jaar was hij onderzoeker bij het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD) en publiceerde onder meer over de nazi-roof in Nederland. Hij schreef diverse boeken over de Bilderbergconferenties, economische oorlogvoering, inlichtingendiensten, kartels en majesteitsschennis. Zijn boeken over ‘Zakenprins Bernhard’ en recentelijk ‘Wilhelmina’ werden bestsellers.
Technische gegevens Het Instituut:
Formaat:             15 x 23 cm
Omvang:             300 pagina’s
ISBN:                    978908975 783 8
Prijs:                     € 22,50
Gerard Aalders is beschikbaar voor interviews
Voor meer informatie en/of het aanvragen van een interview of een recensie-exemplaar:
Odette Lafère
Tel +31(0)575563628 / Tmob +31(0)651273679
Alle uitgaven van Just Publishers vindt u op www.justpublishers.nl

 

Hans Blom laat de Tweede Wereldoorlog achter zich. De voormalige directeur van het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD) is nu ook uit het bestuur van het Verzetsmuseum in Amsterdam gestapt. De oorlog is voorbij. Reden voor Argus om prof. Piet de Rooy een uitwuifartikel te laten schrijven. Onno Blom eert zijn vader in hetzelfde nummer  met een gedicht.
Toen ik op het NIOD werkte was Blom gedurende een aantal jaren mijn directeur. Of ik voor Argus, terwille van de nuance, een stukje over mijn voormalige directeur  wilde schrijven? Ik koos een paar gevallen uit de praktijk.

Hans Blom had een heilig ontzag voor Haagse hoogwaardig-heidsbekleders. Dat had tot gevolg dat de NIOD-directeur veel te gemakkelijk meeging met de wensen van regeringsautoriteiten.  Dat merkte je bij conflictsituaties. Normaal gesproken stond hij pal achter zijn medewerkers, maar zodra ‘Den Haag’ in het spel kwam, haakte hij af. Als NIOD-onderzoeker, gespecialiseerd in de roof van Joods bezit tijdens de Tweede Wereldoorlog, heb ik dat een aantal keren ondervonden.

Het State Department had in december 1998 een grote ‘roofconferentie’ in Washington georganiseerd. Blom vond dat ik als deskundige mee moest met de officiële Nederlandse delegatie. Hij lobbyde daarvoor, helaas tevergeefs, bij de verantwoordelijke ministeries van Financiën en Buitenlandse Zaken.

Het was evident dat ik niet welkom was in de equipe. Vermoedelijk omdat ik in de media regelmatig duidelijke uitspraken had gedaan over het Nederlandse ‘roofbeleid’.
Op een goede dag kreeg ik een telefoontje van het State Department: of ik een lezing wilde geven over de Nederlandse aanpak van roof en rechtsherstel. Zo kwam ik door een achterdeur toch binnen.

Op de vooravond van de conferentie, ik was al in Washington, liet State weten dat de Nederlandse ambassade had ingegrepen en dat ik van de sprekerslijst was geschrapt. Ik mocht wel komen, mits ik mijn mond hield. Blom was net zo woedend als ikzelf over deze interventie en steunde mijn plan om via een WOB-procedure te achterhalen wie achter deze grove inbreuk op de spreekvrijheid zat.

Toen allengs duidelijk werd dat het ministerie van Financiën en ex-minister Jos van Kemenade (die in opdracht van de regering een onderzoekscommissie naar de roof leidde) erachter zaten, vond Blom dat ik de procedure moest afkappen. Ik wist toch genoeg? Ik weigerde en kreeg zwart op wit wie mij met infame beschuldigingen zo zwart had gemaakt dat ik van het spreekgestoelte werd geweerd.

Blom was zelf ook lid van de ‘Commissie van Kemenade’, die hoofdzakelijk was bevolkt met politici en toplieden uit de bank- en verzekeringswereld. Hun beroepsgenoten hadden tijdens de bezetting een aardige cent aan het geroofde joods bezit verdiend en het was evident dat de heren de imagoschade voor hun branche zoveel mogelijk wilden beperken.

Ik waarschuwde Blom dat hij als wetenschapper en NIOD-directeur in dat gezelschap van belanghebbenden niet thuishoorde, maar hij vond dat onzin.
Toen ik op de vooravond van de openbaarmaking van Van Kemande`s eindrapport een artikel in NRC Handelsblad publiceerde, ontstak Blom in razernij (waarvoor hij later zijn excuses aanbood).
Mijn stuk ging over successierechten die joden moesten betalen voor hun vergaste familieleden; een onderwerp dat de Van Kemenade-commissie totaal over het hoofd had gezien. Ik wist dat niet – kon dat ook niet weten – maar ik bleek een uiterst gevoelige snaar te hebben geraakt.

Van Kemenade, die mijn bloed altijd al kon drinken, ging verhaal halen bij Blom. Mijn artikel zou afbreuk doen aan zijn rapport, dat overigens door een heel bataljon accountants was opgesteld.
In plaats van trots te zijn op zijn instituutsmedewerker – het artikel baarde veel opzien – keerde Blom zich tegen mij en schaarde zich vierkant achter het Haagse establishment.
Het duurde even voordat we weer on speaking terms waren.

Dit stukje verscheen eerder als ‘Haags ontzag’ in Argus, 23-01-2018

Boeken