Wat betalen de Oranjes aan belastingen? Dat ze een
uitzondering vormen – vastgelegd in de grondwet - is bekend, maar waarom is dat?
`Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk
behandeld’, stelt artikel 1. De spreekwoordelijke adder zit hem in die `gelijke
gevallen’. Alle families in Nederland zijn gelijk. Op één na.
Volgens de RVD betalen de leden van het Koninklijk Huis `de
belastingen die ook voor andere burgers van toepassing zijn’. Afgezien dan van een
aantal bij wet geregelde specifieke vrijstellingen, zo voegt de dienst daar aan
toe. Wie de uitzonderingen leest, kan zich niet aan de indruk ontrekken, dat de
RVD het eerlijkheidshalve beter andersom had kunnen formuleren, namelijk dat
Koninklijk Huis, enkele uitzonderingen daargelaten, vrijgesteld zijn van
fiscale lasten.
Er moet wel onderscheid worden gemaakt tussen Koninklijk Huis
en Koninklijke Familie. Van de familie ben je lid door geboorte, terwijl
lidmaatschap van het Koninklijk Huis in een speciale wet is geregeld. Alle
voorrechten van de familie liggen vast in de Grondwet of een daaruit
voortvloeiende speciale wet. Kom daar als Henk en Ingrid maar eens om.
In de
praktijk is het sinterklaasje spelen voor de familie beperkt en geregeld bij
(opnieuw) een speciale wet: de `wet financieel statuut van het Koninklijk Huis’.
Daarin wordt de hoogte van hun `uitkering’ geregeld. Wie zijn die uitkeringstrekkers
en wat krijgen ze? Koning Beatrix ontvangt € 4.757.359 en prins Claus kreeg
tot aan zijn overlijden € 821.946 per jaar. Prins Willem-Alexander toucheert
als de ‘vermoedelijke troonopvolger’ € 1.281.313 en zijn echtgenote
prinses Maxima € 578.077.
Als koningin Juliana nog had geleefd zou ze € 1.288.730
per jaar hebben gekregen, terwijl prins Bernhard recht zou hebben gehad op € 4.929.18.
In de praktijk zijn de uitkeringsgerechtigden dus beperkt tot de koning en zijn
echtgenote (de wet spreekt altijd van koning), de vermoedelijke troonopvolger
(en zijn eventuele echtgenote) en de afgetreden koning plus eventuele
echtgenote. Dat betekent dus dat niet alleen het zittende staatshoofd een forse
uitkering opstrijkt, maar ook een aantal naaste familieleden.
In principe kan
het monarchale staatshoofdschap ons € 9.220.343 per jaar aan uitkeringen kosten,
maar omdat Claus, Juliana en Bernhard inmiddels zijn overleden is dat ‘maar’ €
6.616.749. Let wel: alleen aan ‘uitkeringen’. De werkelijke kosten van de
monarchie belopen volgens verantwoorde schattingen zo’n 125 miljoen Euro per
jaar.
Componenten
De vorstelijke uitkeringen zijn verdeeld in twee onderdelen, de A-
en B-component. Van de € 4.757.359
die Beatrix ontving op grond van de wet financieel instituut (d.d. 21 juli
2011), kreeg ze € 764.304 als `uitkering’ direct in het handje (de A
component). Van de overige € 3.993.055 moet ze personele en materiële
kosten betalen (de B-component).
Artikel 40 van de Grondwet bepaalt dat de
koningin, de kroonprins en de andere hier al genoemde uitkeringsgerechtigden
hun geld krijgen volgens bij wet (financieel instituut) te stellen regels. De
leden van beide kamers van de Staten Generaal moeten ieder jaar opnieuw met
minstens driekwart van de stemmen met de voorgestelde bedragen akkoord gaan,
maar sinds de invoering van de wet financieel instituut in 1972 is dat nooit
een probleem geweest. Alsof het gênant zou zijn om over de hoogte van de
uitkering te debatteren.
In artikel 40, lid 2, staat ook dat de koning en de
overige leden van het koninklijk huis die een uitkering ontvangen daarover geen
belasting betalen. Evenmin betalen ze belasting over hun vermogen als ze dat
gebruiken voor de koninklijke klussen die ze moeten uitvoeren omdat die nu
eenmaal tot hun taak worden gerekend. De koning en zijn opvolger, in dit geval
dus Beatrix en Willem-Alexander betalen evenmin belasting als ze erven van een
lid van het Koninklijk Huis.
Verder laat de Grondwet (artikel 40) de mogelijkheid
open om via aparte wetten ook andere leden van het Koninklijk Huis (behalve
hier de genoemde) fiscaal uit de wind te houden. Wetsvoorstelletje, stemminkje
in beide Kamers (waar zelden een woord van protest klinkt) en het is gepiept.
Maar afgezien van de kerngroep van maximaal zes personen (de afgetreden,
zittende en toekomstige koning met echtgenotes) komen die vrijstellingen – voor zover bekend – weinig voor. De enige
die werkelijk inzicht heeft is de Inspecteur van Belasting, maar hij heeft zijn
ambtsgeheim.
Heeft koningin Beatrix een paar jaar geleden uit diep mededogen met
haar familieleden die wel aan het Nederlandse belastingregime zijn onderworpen
die stakkerds gelegenheid geboden om via haar `werkpaleis’ Noordeinde de fiscus
te omzeilen? Mogelijk. Haar zus, prinses
Christina, die niet is vrijgesteld van belasting, kreeg van Beatrix - een van
de zes belastingvrijgestelden in Nederland dus - de kans om haar werkpaleis als
administratief ontduikingsadres te gebruiken, zodat ze in staat was geld weg te
sluizen naar het Britse belastingparadijs Guernsey.
Ook de familie De Bourbon
Parme, met wie zowel Beatrix als haar zus prinses Irene nauwe banden onderhouden,
kreeg de gelegenheid fiscaal op Noordeinde onder te duiken. Strikt genomen
waren deze constructies niet in strijd met de wet (wel met de geest), maar het
blijft bizar dat het staatshoofd via haar paleis – ze heeft er maar liefst drie
gratis ter beschikking van de staat - gelegenheid biedt de haar persoonlijk zo
welgezinde fiscus te ontwijken.
Erfbelasting
De vrijheid van erfbelasting (successierechten) is gebaseerd op een
buitengewoon merkwaardige gedachtegang. Om een onafhankelijke positie te kunnen waarborgen
moet de Koning over een eigen vermogen beschikken. En wij maar denken dat de koning
van nature en vanwege zijn afkomst automatisch boven de partijen stond. Nee
dus. Het lijkt eerder op een door de staat afgekochte onafhankelijkheid. ‘Anders dan bij de vermogensbelasting tast
immers het successierecht – en hetzelfde geldt ook voor het schenkingsrecht en
het recht van overgang – het vermogen aan’, zo luidt de redenering.
De angst
lijkt te zijn dat een Beatrix zonder eigen vermogen wel eens onder druk zou
kunnen komen te staan van rijke snoodaards die haar een gunst willen afpersen. Bemiddeling
bijvoorbeeld voor vestigingsvergunningen van buitenlandse bedrijven.
Zou ze echt
tijdens haar jaarlijkse bezoeken aan de Bilderbergconferentie om gunsten worden
belaagd door de top van het transatlantische zakenleven? Toch vervelend dat ze
potentieel als omkoopbaar wordt gezien. Maar ja, het zit natuurlijk wel in de
familie.
Op 27 oktober 1970 verdedigde
premier Piet de Jong het geen-successierechten-beleid in de Tweede Kamer. De
koning had volgens de minister-president eigen vermogen nodig om incidenteel
excessieve uitgaven te doen en privé-bestedingen op te vangen. Dat maakte hem
onafhankelijk van `zogenaamde weldoeners, waartegenover de koning zich
verplicht zou kunnen voelen, indien zij uitgaven voor hun rekening nemen’.
Staatssecretaris van Financiën F. Grapperhuis ging in november 1970 in de
Eerste Kamer op dit onderwerp door. De koning was niet in staat zelf een
vermogen te verdienen. Hij kon naast zijn ambt geen andere functies in het
economische leven vervullen, want dat zou zijn onafhankelijkheid in gevaar
kunnen brengen.
Opmerkelijk is dat de koningen in de negentiende eeuw geen
vrijstelling van successierechten genoten. Dat gebeurde voor het eerst bij het
overlijden van Wilhelmina. Krachtens een ministeriële beschikking is over haar
vermogen geen erfbelasting geheven. In 1947 heeft Piet Lieftinck, toenmalig
PvdA-minister van Financiën, het vermogen van de vorstin per brief van
successierechten vrijgesteld. Overigens woedt het debat over het wel dan niet
betalen van erfbelasting door tot op de dag van vandaag. PvdA-kamerlid Jeroen Recourt
had daarover op 4 oktober 2011 vragen gesteld. Rutte baseerde zich in zijn
antwoord van 6 oktober - net zoals De Jong en Grapperhuis dat deden - op het
rapport van de `commissie belastingvrijdom koninklijk huis’ (de commissie
Simons) van 22 april 1967. De onafhankelijkheid van het staatshoofd moest
gewaarborgd zijn. PvdA-kamerlid Recourt vroeg dus naar de bekende weg, want
sinds de commissie Simons is er niets veranderd.
Rutte
Het was dezelfde Rutte die medio oktober 2011 beweerde dat het
koningshuis in het kader van de bezuinigingen al genoeg had geleden. Hij voelde
er niets voor om de Koninklijke familie die haar bijdrage al ruimschoots zou
hebben geleverd nog eens aan te pakken. Maar hoe was de familie dan gekort?
Waren hun riante uitkeringen gedecimeerd? Dat had in principe best gekund want Beatrix
woont gratis, haar personeel (en dat van haar zoon en schoondochter) wordt door
het Rijk betaald en ze kunnen alle onkosten declareren.
Een blik op de
Rijksbegroting 2011 biedt uitkomst. De vliegregeling is iets ingeperkt, al geldt
dat niet voor Hare Majesteit zelf. Maar het betekent wel dat Máxima nu minder
gemakkelijk (althans in theorie) even het regeringsvliegtuig kan nemen om in
Milaan een terrasje te pakken of een paar schoentjes te kopen. Verder wordt
iets bezuinigd op de toch al exorbitante onkostenregeling voor het Koninklijke
plezierjacht de Groene Draeck alsook de Koninklijke trein. Voorts is er iets minder
geld beschikbaar voor het onderhoud van de drie paleizen die het staatshoofd van
staatswege ter beschikking staan. Gezien de recente grote opknapbeurten en
renovaties (denk aan het Paleis op de Dam) lijkt daar best mee te leven.
Van bezuinigingen
op het gebied van beveiliging is geen sprake, terwijl dat de grootste post is. De
beveiliging van de pleziertochtjes van de kroonprins en zijn gezin naar
exotische oorden en buitenlands vastgoedbezit kost kapitalen.
Vermogensbelasting
Ook bij de betalingsregeling van vermogensbelasting
is wazigheid troef. Rutte antwoordt in zijn brief aan Recourt dat artikel 40
van de Grondwet bepaald `dat vermogensbestanddelen van leden van het koninklijk
huis, die dienstbaar zijn aan de uitoefening van het koningschap, niet worden
meegenomen bij de berekening van de grondslag voor de vermogensrendementsheffing
(dit is een onderdeel van de inkomstenbelasting).
De inspecteur van de
Belastingdienst die de aanslag inkomstenbelasting oplegt, bepaalt welke
vermogensbestanddelen dat zijn’. Helaas mag de belastinginspecteur daarover
geen nadere mededelingen doen. De commissie Simons meende al in 1967 dat de
inspecteur vast niet geneigd zou zijn tot een streng beleid jegens de koningin.
Als er gerommeld wordt (en zo ja in welke mate) onttrekt zich dat geheel aan
onze waarneming, maar dat de inspecteur het niet op een conflict met Hare
Majesteit zal laten aankomen, laat zich raden.
We weten natuurlijk niet wat de
belastingmoraal van onze koningin is, maar haar medewerking aan de bedenkelijke
belastingconstructies van zus Christina en de familie De Bourbon de Parme doet
het ergste vrezen. Ook blijft volstrekt onduidelijk op welk deel van het privévermogen
de regeling slaat. Want wat is eigenlijk het deel dat nodig zou zijn om het
koningschap op adequate wijze uit te oefenen? De regering vindt het vreselijk
moeilijk dat vast te stellen. Stel je voor dat Beatrix je om de een of andere
reden op de thee nodigt. Is dat dan een privé- uitgave van de koningin? Of juist
niet? De regering komt daar dus niet uit en laat daarom belastingbetaling liever
maar helemaal achterwege. Toch zou het `probleem’ door een eenvoudig declaratiesysteem
kunnen worden opgelost, maar dat lijkt nu juist niet de bedoeling.
Obama, Merkel, Sarkozy en Cameron
Tot slot wil ik een banale
vergelijking niet uit de weg gaan. Banaal, omdat het hier immers om
democratische principes gaat en niet om geld. Wat doen een Beatrix of een
Willem-Alexander voor hun uitkering? Het antwoord is simpel: gewoon koningin of
kroonprins zijn. Hoe ze dat invullen is afgezien van een aantal verplichtingen
grotendeels hun eigen zaak.
De verantwoordelijkheden van moeder en zoon steken (nog
afgezien van het feit dat niet zijzelf maar de ministers daar vanwege de
ministeriële verantwoordelijkheid voor opdraaien) wel heel schril af bij die welke
staatshoofden als Obama, Merkel, Sarkozy, Cameron of zelfs Rutte dragen. Met de
beloning is het al niet anders. Obama krijgt als president van zeg maar een
beduidend groter land jaarlijks 400.000 dollar (ongeveer 265.000 Euro), Merkel 200.000,
Sarkozy 230.000 en Cameron 208.000 Euro als vergoeding (koersen van begin
november 2011).
Voor allen geldt dat daar nog (tamelijk bescheiden) onkostenvergoedingen
bijkomen. Maar hun vader, moeder,
echtgenoot of eerstgeboren kind (met partner) moeten het allemaal zonder een
staatsuitkering stellen. Mark Rutte krijgt zo’n 144.000 Euro per jaar.
Inclusief vakantiegeld en eindejaarsuitkering. Bruto. Zijn `B-component’ is ongeveer 40.000 Euro.
Dat zo’n armoezaaier pal staat
voor het exorbitante inkomen van het staatshoofd getuigt van een onbaatzuchtig
karakter.
0 reacties:
Een reactie posten